Personage beschrijving 1
De drie personages die beschreven worden in Dekker, Koolen & Buis worden in het eerste geval geïntroduceerd als depressieve personen die niet veel nut in het leven zelf zien. Dit kun je goed basseren uit: “En ze... t/m... laten gaan”. Het blijkt dat de drie personages grote dromen hadden die in duigen zijn gevallen. Ze hebben niet bereikt wat ze wilden, dus leven ze in teleurstelling. “Ze staarden... t/m... plan geboren”. Op de manier waarop ze met elkaar praten geeft het indruk alsof er geen leven meer in hun lichaam rust. “’De winter... t/m... sombere kapper”. Maar later maken de personages een duidelijke verandering door; “De heren... t/m... toekomst wenkte”. Ze hebben een nieuwe plan gemaakt en ze zijn vastberaden om het uit te voeren. Ze hebben opeens vertrouwen in het leven en dat geeft hen een sterk gevoel. “En de... t/m... weer voorbij”. Helaas duurt dit niet lang. Wanneer ook deze droom in duigen valt, vallen ze in een nog diepere put dan waar ze voorheen in zaten. Nu zijn ze er echt zeker van dat er niets bestaat. Ze proberen hun oude leventjes op te pakken, maar dit gaat niet zo gemakkelijk. Ze gaan niet verder met hun leven en in plaats daarvan blijven ze fantaseren over het ijsfabriek. De drie personages gaan dan ook jaar in jaar uit naar het kanaal en staaren naar het fabriekje. Het verhaal wordt in een hij/zij perspectief verteld, hierdoor komen we alleen maar aan informatie door middel van de drie personages. Ze weergeven een beeld van het leven, alsof er niets zal bloeien van wat je creeërt hoe hard je er ook voor werkt. Dit zorgt voor meer depressie in het verhaal. Het zijn drie verschillende hoofdpersonen die veel overeenkomsten hebben. Alledrie denken ze hetzelfde over het leven, alhoewel sommige van hen af en toe twijfelen. Doordat ze ongeveer hetzelfde denken en voelen, zorgt het verhaal voor minder variatie en dus bekijk je het leven van maar één perspectief, deze ‘leven’ wordt dus in dit verhaal alleen in een negatieve licht gezet. Ook de manier waarop het leven van de drie personen eindigt geeft veel informatie weg, want alledrie sterven ze met verbitternis, woede en teleurstelling. De personages in dit verhaal zijn erg goed beschreven, de perspectief helpt hier ook veel bij. Door het perspectief worden de gedachtes en ideeën van de drie personages beter naar voren gebracht.
Personage beschrijving 2
In hoofdstuk 1 tot en met 5 van ‘Grote Verwachtingen’ komen maar een aantal personages voor. Zo worden er dan ook alleen maar negen personen genoemd.
Pip (Philip Pirrip) is de hoofdpersoon van het verhaal, hij is een klein jongetje, die vaak in vervelende situaties terecht komt.
Zijn zus, juffrouw Gragery, is een nevenfiguur, zij is een dominante, gemene en strenge vrouw. Ze klaagt voortdurend over haar leven als de vrouw van de smid, al lijkt het erop dat zij de gene was die de smid dwong om met haar te trouwen. Juffrouw Gragery heeft zwart haar en zwarte ogen met een opvallende rode huid, zij was lang en benig en ze droeg bijna altijd een grof schort.
Joe Gragery is de man van juffrouw Gragery, ook hij is een nevenfiguur. Hij is een smid en heeft een goed uiterlijk, hij heeft krullig blond haar aan beide zijden van zijn glad gezicht, en blauwe ogen. Hij durft niet goed voor zichzelf op te komen, dat merk je doordat juffrouw Gragery vaak haar hand op hem kan leggen.
De verschrikkelijke vriend is een ontsnapte gevangen en een bijfiguur, hij bedreigt Pip op de hoop om voedsel te krijgen. ‘Een verschrikkelijke kerel, helemaal vuil en grauw, met een groot ijzer aan zijn been. Een man zonder hoed en met kapotte schoenen, een oude lap om het hoofd geknoopt’ (blz.5).
De jonge man is een persoon die is verzonnen door de verschrikkelijke vriend, hij is een bijfiguur. Hij wordt beschreven als een phsychopaat.
De vreemdeling is een ander ontsnapte gevangenen en een bijfiguur. Pip verward hem met ‘de jonge man’, sinds de verschrikkelijke vriend zei dat hij ergens in de buurt zat. De vreemdeling is viesgrauw, heeft een verminkt gezicht, een groot ijzer om zijn been, hij was shor en koud en droeg een ingedeukte vilten hoed.
Mijnheer Wopsle is de voorlezer in de kerk, hij is een bijfiguur. Hij heeft een romeinse neus, een hoog kaal voorhoofd en een diepe stem.
Mijnheer Hubble is de wagenmaker en een bijfiguur. Hij is een afgeleefde, kromme oude man met hoge schouders en een zaagselgeur.
Juffrouw Hubble is de vrouw van mijnheer Hubble, ook zij is een bijfiguur. Ze is een klein, kroezig, hoekig persoontje in hemelsblauw.
Oom Pumblechook is Joe’s oom, maar zijn vrouw eigende hem zich toe. Hij was een gezeten grutter in de nabij gelegen stad en reed met zijn eigen sjees. Hij is arrogant en wilt veel geld verdienen, hij is een bijfiguur.
We bekijken het verhaal door de ogen van Pip, de hoofdpersoon. Hij is een klein, lief en onschuldig jongetje. Pip is altijd heel beleefd en nieuwsgierig, dit laatste brengt hem vaak in de problemen. Zijn zus vind het namelijk erg vervelend als Pip veel vragen stelt.
‘”Die duivelse jongen,’ viel mijn zuster uit, boos van haar werk naar me opkijkend, “hij vraagt maar! Vraag toch niet eeuwig dan hoor je ook geen leugens”’ (blz.12).
Pip komt vaak in de meest vervelende situaties terecht, zo wordt hij bedreigd door een ontsnapte gevangenen en is hij geneigd om van zijn zus te stelen.
‘Ik was bang om te slapen, ook al had ik er lust toe gehad, want ik wist dat ik bij de eerste vage morgenschemering de provisiekast moest plunderen’ (blz.13).
Pip is een wees en werd opgevoed door zijn zus. Hij heeft nooit zijn ouders gekend en weet ook niet hoe ze eruit zien. Zijn zus ziet hem als een last en een vloek en ze zegt elke keer wanneer Pip iets verkeerds doet dat zij de gene was die hem moest opvoeden. Pip heeft een zwaar leven als kind, vooral vanwege zijn zus. Hij durft en kan niet voor zichzelf opkomen, omdat hij nergens anders terecht kan.
In de roman lijkt het alsof we met twee verschillende personen te maken hebben, namelijk Pip de verteller van het verhaal en Pip de hoofdpersoon van het verhaal. Een groot verschil tussen de twee Pips is dat de verteller een meer volwassen houding heeft en Pip de hoofdpersoon heeft nog het kinderlijke karakter. Pip (de hoofdpersoon) geeft een indruk van vriendelijkheid en goed hartigheid weg aan de lezer. Hij houdt zich aan zijn woord en wilt graag anderen helpen.
Perspectief
Er zijn over het algemeen drie perspectieven die we moeten onderscheiden.
- Auctoriale verteller is in de hij- of zij-vorm geschreven. De verteller staat buiten de verhaalde gebeurtenissen en maakt geen deel uit van het verhaal. De auctoriale verteller is alwetend, hij ziet, hoort en weet alles. De twee onderscheidene auctoriale vertellers zijn de; expliciet auctoriale verteller en de impliciet auctoriale verteller, ze zijn tegenovergesteld van elkaar.
De expliciet auctoriale verteller spreekt direct de lezer aan.
De impliciet auctoriale verteller spreekt indirect de lezer aan. Door een mening, door commentaar of door meer te weten dan het personage zelf, verraadt de verteller zijn aanwezigheid.
Voorbeeld auctoriale verteller:
Het gevoel dat hij bij haar deed opbrengen was onbeschrijfbaar. Het was alsof vuurwerkpijlen en regenbogen door elkaar schoten. De geur van zijn aanwezigheid gaf haar een veilig gevoel. Het was een betrouwbare geur, eentje die ze niet snel vergeten zal. Hij voelde zich altijd zeker bij haar en hoefde zich nooit voor te doen als een ander. Ze hadden een sterke band samen en hun liefde leek onverwoestbaar.
Bonnie keek altijd toe hoe hij klusjes deed in het huis. Het was een oud huisje waar veel aangedaan moest worden. De waterpijpen waren verroest, maaktte knarsende geluiden wanneer een kraan werd open gedraait. De dakpannen zaten los en als het vreselijk stormde vlogen er een paar af. En op zo’n stormachtige dag zouden er niet alleen dakpannen wegvliegen, er zou iets verschrikkelijks gaan gebeuren.
- Personale verteller is in een hij- of zij-vorm geschreven. De informatie die de lezer krijgt blijft beperkt tot wat een personage denkt, hoort, ziet en voelt. De waarnemingen, gedachten en ideeën van andere personages zijn voor de lezer verborgen gehouden.
Voorbeeld personale verteller:
Ze voelde zich misselijk, alsof al haar ingewanden op een langzame en pijnlijke manier elk moment uit zou kunnen spugen. Het beste manier om te vergeten wat zo juist gebeurde is om zo ver mogelijk van die afschuwelijke plaats zien te komen. Ze paktte haar fiets en reed zo hard als ze kon naar huis. Ze was zo in gedachten verzonken dat ze niet in de gaten had dat ze door rood reed en een oud vrouwtje bijna een hart aanval bezorgde. Maar het kon haar allemaal niets meer schelen. Niets in de wereld was nog van belang. Het liefste wou ze dat het allemaal eindigde in één rode knal.
- De ik-verteller is in de ik-vorm geschreven en vertelt de door hemzelf beleefde gebeurtenissen. De lezer beleeft de gebeurtenissen zoals de ik-verteller ze beleeft. De ik-verteller staat dus dichter bij de lezer dan de personale verteller. We onderscheiden twee ik-vertellers: de vertellende ik en de belevende ik.
De vertellende ik beschrijft de gebeurtenissen, die hebben plaatsgevonden in het verleden. De verteller kan comentaar geven en terug kijken op de belevenissen. De belevende ik beschrijft de gebeurtenissen in het heden, de verteller geeft geen comentaar na de belevenissen.
Voorbeeld ik-verteller:
Ik raak mezelf kwijt. Ik herken mezelf niet meer in de spiegel. Wat gebeurd er met mij? Waarom doe ik mezelf dit aan? Het liefst zie ik de reflectie, die mij moet voorstellen, sterfen op een pijnlijke manier. Ik wil haar zien lijden en goed ook. Dit is niet goed, ik kan niet meer. Ik ben gebroken van binnen en van buiten. De keuzes die ik heb gemaakt leken de juiste te zijn, maar nu is alles duidelijk! Ik heb geleefd in een leuge. Ik kan het beeld maar niet uit mijn hoofd zien te krijgen. Het beeld van zijn lichaam, die bewegingloos in zijn eigen plas van bloed lag. Hij lag daar maar, bijna alsof er helemaal geen leven in hem heeft gezeten.
Grote verwachtingen
De gebeurtenissen in Grote Verwachtingen worden door het ik-perspectief (de vertelende ik) beschreven. De ik-verteller in dit verhaal is Pip, de hoofdpersoon. In de eerste hoofstuk van het boek stelt hij zichzelf voor aan de lezers: De familie naam van mijn vader was Pirrip, mij doopte men Philip, maar mijn kindertong bracht van beide namen niets beters terecht dan Pip. Ik noemde mij zelf dus Pip en iedereen ging me Pip noemen. Ik vermeld Pirrip als de familienaam van mijn vader op gezag van zijn grafsteen en van mijn zuster – juffrouw Joe Gargery, die met de smid getrouwd is.’(p.1)
Als lezer zie je de gebeurtenissen alleen door de ogen van Pip. Hierdoor weet je niet alleen niet wat de andere personages denken of voelen, je bent geneigd om de mening van Pip aan te nemen. Je voelt je als lezer dan sneller aangetrokken tot de hoofdpersoon, sinds je bijna gedwongen wordt hem gelijk te geven. Het is merkbaar dat Pip een zware jeugd heeft gehad en zo beschrijft hij zijn jeugd dan ook. Dit geeft een deprimerende gevoel.
Mijn gedachten dwaalden van dat vraagstuk af, terwijl ik troosteloos naar het vuur staarde. Want de vluchteling, daarbuiten in de moerassen, met het ijzer aan zijn been, de geheimzinnige jonge man, de vijl, het voedsel, en dat ik die vreselijke verbintenis had aangegaan om, onder dit beschuttende dak, diefstal te plegen, dat alles rees voor mij op in de van wraak gloeiende kolen. (p.9)
Pip is opgegroeid zonder ouders en heeft op een jonge leeftijd al veel dingen moeten meemaken. De lezer krijgt hierdoor alleen maar meer medelijden voor Pip. Doordat de gebeurtenissen zo goed en levendig worden beschreven kan de lezer zich verplaatsen in Pip’s karakter. Het effect van de ik-perspectief zorgt er dan ook voor dat je je kunt herkennen in de hoofdpersoon en je beter kan plaatsen in zijn positie.
Het verhaal draait om het leven van Pip, zijn ervaringen en belevenissen worden aan ons gepresenteerd, en het ik-perspectief is hier het meest geschikt voor. Want als een lezer zichzelf moet kunnen plaatsen in de positie van de hoofdpersoon moeten we alles bekijken vanuit zijn perspectief en alle andere gedachten en ideeën van andere personages moeten we buiten wegen laten. Als het een personaal perspectief was geweest dan was je als lezer minder aangetrokken tot de hoofdpersoon. De hoofdpersoon wordt als het ware in een meer algemenere manier beschreven. In een verhaal met een ik-perspectief wordt de lezer min of meer aangesproken door de hoofdpersoon zelf, waardoor er een connectie ontstaat tussen de lezer en de personage. Voor een auctoriaal perspectief geld hetzelfde als voor een personale perspectief, ook hierdoor ben je minder aangetrokken tot de hoofdpersoon. Doordat er namelijk ook meerdere waarnemingen en ideeën van andere personages naar voren komen, kun je als lezer de situatie bekijken vanuit twee aspecten, waardoor niet perse Pip gelijk zou geven (dit doe je wel veel sneller als het in de ik-perspectief is geschreven).
Pedro Páramo
Het perspectief in Pedro Páramo is een mix van de ik-perspectief en de personale perspectief. Het verhaal wordt verteld door verschillende personages. Hierdoor bekijk je de gebeurtenissen vanuit verschillende aspecten, ontdek je geheimen, en treed je de gedachten van vele personages binnen. Het geeft de roman een meer surrealstische en onsamenhangende gevoel, maar het beschrijft ook een uitgebreide beeld van Comala en van Don Pedro’s leven.
Ik-perspectief vanuit het personage Juan:
Ik was naar Comala gekomen omdat me gezegd was dat daar mijn vader, een zekere Pedro Páramo, woonde. Mijn moeder had het mij gezegd. En ik had haar beloofd dat ik hem direct na haar dood zou opzoeken. Ik had haar handen steviger in de mijne genomen ten teken dat ik het zou doen; want ze lag op sterven en op dat moment was ik bereid alles te beloven. (p.5)
Personale perspectief vanuit het personage Pedro Páramo:
Hij liep langs de console met het Christusbeeldje en vond er vierentwintig centavos. Hij liet de vier centavos liggen en nam het twintig-centavosstuk. Voor hij wegging had zijn moeder hem nog staande gehouden: ‘Waar ga je naartoe?’ (p.19)
De eerste hoofdpersoon is Juan, waarmee het verhaal ook start. Juan vertelt het verhaal als een buitenstaander, die naar Comala gaat om zijn vader op te zoeken. Hij creeërt een duistere en onaangename beeld van Comala, waar zijn vader Don Pedro verantwoordelijk voor is. Juan verblijft bij doña Eduviges en al snel ziet hij vage verschijnigen van mensen die hem wat proberen te vertellen. Hierdoor is de grens tussen leven en dood vervaagd.
Het verhaal draait om Juan en zijn vader Pedro Páramo en dus wordt het vehaal vooral vanuit hun perspectief verteld. In de hoofdstukken waar we het perspectief van Pedro Páramo aannemen, kun je een verandering opmerken; in het begin van het boek wordt Pedro Páramo als kind beschreven en naarmate we het verhaal verder lezen, komen we op het punt waar Pedro als een volwassen man verschijnt. Het verhaal wordt in het heden beschreven wanneer we vanuit het perspectief van Juan kijken.
Steeds na een aantal hoofdstukken veranderd het perspectief, wat vaak leidt tot verwarring. Hierdoor kun je als lezer het verhaal ook minder makkelijk volgen. Maar door de veranderingen van de perspectieven kom je wel meer te weten over Pedro Páramo, over de bewoners en over de gebeurtenissen die zich in Comala hebben afgespeeld.