of any activity that might offend the Arabs.‘’[26]
Harry Truman leek voor eigen gewin te kiezen toen hij eind 1947 de Amerikaanse afvaardiging in de Algemene Vergadering der Verenigde Naties de opdracht gaf in te stemmen met de stichting van de Staat Israël. Onder de naam VN Resolutie 181 (II), ook wel de ‘Partition Resolution’ genoemd, gaf de VN legitimiteit aan de stichting van de
staat Israël.[27] Zodoende maakte Truman en consorten in het Witte Huis een beslissing tegen elk advies van de Britse overheid, het Amerikaanse departement van Buitenlandse
Zaken en het departement van Defensie in.[28]
Truman behaalde door dit staaltje politiek vernuft een onverwachte meerderheid in de presidentschapverkiezingen van november datzelfde jaar. Het Joodse electoraat zorgde er zo indirect voor dat Truman voor een tweede termijn in het Witte Huis kon blijven. Volgens Michael J. Cohen, professor in geschiedenis aan de Bar-Ilan universiteit in Israël kan niet tegengesproken worden dat de Joodse stemmen en de Joodse financiële donaties van doorslaggevend belang waren in het Amerikaanse politieke systeem.[29] De vooraanstaande adviseur van Truman, Clark Clifford, verklaarde hierover: ‘’The President was under unbearable pressure to recognize the Jewish State promptly’’, het was ‘’of the greatest possible importance to the president from a domestic point of view.‘’[30] Trumans keuze om Israël te erkennen lijkt geïnspireerd te zijn door presidentieel opportunisme en niet zozeer door morele overwegingen. De volgende woorden van Truman ademen dit opportunisme: ‘’I’m sorry gentleman, but I have to answer to hundreds of thousands [of Jews] who are anxious for the success of Zionism; I do not have hundreds of thousands of Arabs among my constituents.‘’[31] Er bestaat overweldigend bewijs voor het feit dat president Truman de Israëlische kwestie gebruikte
voor eigen politiek gewin.[32]
Ondanks het feit dat Truman om zich heen veel Joodse vrienden en adviseurs verzameld heeft blijkt uit onderzoek van historicus Michael Cohen zelfs dat Truman er antisemitische gedachten op nahield. Cohen zegt hierover: ‘’Truman’s attitude towards Jews was complex and ambivalent.‘’[33] Truman is in Israël een gevierde held door zijn inspanningen voor de stichting van Israël. Edoch, net als veel van zijn tijdgenoten kon Truman soms flink uit de school klappen over Joden. Uit een briefwisseling van Truman van 23 augustus 1947 met de weduwe van wijlen president Roosevelt schreef Truman het volgende: ‘’ I fear very much that the Jews are like all underdogs. When they get on top they are just as intolerant and cruel as the people were to them when they were underneath.‘’ In zijn dagboek schreef Truman op 21 juli 1947: ‘’The Jews have no sense of proportion nor do they have any judgment on world affairs […] The Jews, I find are very, very selfish.‘’[34] Hoewel de woorden niet van een diepgeworteld antisemitisme spreken, weerspiegelen deze woorden wel een duidelijke frustratie ten opzichte van Joden. Naar Trumans smaak hadden de Joden in de Verenigde Staten te veel macht waardoor zij de buitenlandse politiek konden sturen in elke gewenste richting. Zoals zoveel presidenten na hem, zou hij deze woorden nooit in de media verspreiden. Een negatieve houding ten opzichte van Israël kon namelijk een direct einde aan de politieke carrière van een president betekenen. Onder het mom van ‘if you can’t beat them, join them’ koos
Truman ervoor het Joodse electoraat in het hart te sluiten.[35]
Morele overwegingen, met het oog op de Holocaust, lijken voor president Truman geen grote rol gespeeld te hebben om het Zionisme en de stichting van de staat Israël te steunen. Cohen zegt hierover: ‘’[Truman’s] correspondence and activity […] do not indicate any deep, lasting concern with the Jewish tragedy. Like his contemporaries, he had no apparent appreciation of the historical significance of the Holocaust.‘’[36] Na de Tweede Wereldoorlog werd het nog niet voor algemeen aangenomen dat de Joden hoofdslachtoffer waren van de oorlog. Dit paradigma zou pas eind jaren ’60 tot ontwikkeling komen.[37] Ergo, het is niet vreemd dat Truman, en zijn tijdgenoten, de
Holocaust niet als moreel argument gebruikten om de Joodse zaak te steunen.
Op 14 mei 1948 werd de stichting van de Staat Israël een feit. Diezelfde dag, elf minuten na de onafhankelijkheidsverklaring, erkende President Truman de facto de autoriteit van de provisionele Joodse regering over de nieuwe Joodse Staat.[38] Naar de VN opdeling-resolutie werd het voormalige Palestina in een Arabisch, een Joods en een internationaal
(rondom Jeruzalem) gedeelte opgedeeld.[39]
Waar Trumans naaste adviseurs voor gewaarschuwd hadden werd spoedig werkelijkheid. De stichting van de Joodse staat had een golf van woede onder de Arabische bevolking in de regio als gevolg. Wat voor 14 mei nog een burgeroorlog genoemd kon worden veranderde door de stichting van Israël in een openlijke internationale oorlog tussen Joden en Arabieren. Nog geen dag na de formele onafhankelijkheidsverklaring van Israël brak de eerste Arabisch-Israëlische oorlog uit. Vreemd genoeg waren de vijandelijkheden niet afkomstig vanaf de Arabische zijde, eerder waren zij het gevolg van een agressieve
Joodse expansiedrift.[40]
De houding van de Verenigde Staten en de Verenigde Naties ten opzichte van de Israël-Palestina kwestie was ambigue. Enerzijds werd ernaar gestreefd orde en vrede in de regio te bewerkstelligen, terwijl anderzijds het Israëlische kamp veel voordelen genoot. Zo was Palestina bijvoorbeeld afgesloten van de toevoer aan militair materieel door een Brits militair embargo. Israël had tegelijkertijd genoeg internationale contacten om een slagvaardig leger op te bouwen. De militaire superioriteit, die bij gratie van de VS middels de Truman doctrine[41] verkregen was, resulteerde in een agressieve expansiedrift van de pasgeboren dwergstaat. In het voorjaar van 1949 had Israël derhalve 21% meer grondgebied in handen dan oorspronkelijk was vastgesteld in de opdelingresolutie van november 1947.[42] De militante houding van Israël was geenszins te vereenvoudigen met het Midden Oosten beleid van de VS en de VN. Een gelijke behandeling en goede betrekkingen met de Arabische landen was nog altijd het uitgangspunt. De Westerse mogendheden konden onmogelijk een land steunen dat geen waarde hecht aan de VN resolutie van 1947 en volledig tegen het beleid in raast. Om deze redenen besloot president Truman de druk op Israël, om zich aan te passen, te vergroten. Staatssecretaris James Webb adviseerde Truman om te dreigen met het stopzetten van Amerikaanse hulp als Israël haar militante houding zou voortzetten. Truman wist evenwel dat het dichtdraaien van de financiële kraan een explosie van protest zou veroorzaken bij het pro-Israëlische thuisfront. Dit kon op haar beurt weer directe gevolgen hebben voor de positie van de president zelf. De interne politiek weerhield de president op deze manier om de
druk op Israël daadwerkelijk door te zetten.[43]
Hoewel Amerikaanse leiders een grote rol hebben gespeeld in de stichting van de Staat Israël zou de relatie tussen Israël en de Verenigde Staten in de jaren na de onafhanke-lijkheid bekoelen. Tel Aviv had in de eerste Arabisch-Israëlische oorlog flinke stukken grondgebied veroverd op de Palestijnen. Truman was ervan overtuigd dat de Joodse Staat ‘’large enough, free enough and strong enough’’ moest zijn ‘’to make its people self supporting and secure.‘’[44] Daartegenover stond wel dat verdere gebiedsuitbreiding van Tel Aviv een einde zou beteken aan de hulp vanuit de Verenigde Staten. Truman waarschuwde de Israëlische premier David Ben-Gurion dat de Verenigde Staten ‘’would have no other course than to undertake a substantial review of its attitude toward Israël’’
als de Israëlische troepen niet per direct werden teruggetrokken uit de bezette gebieden.[45]
De schendingen van de VN resolutie van 1947 zouden door deze dreigingen echter niet stoppen. Ook in 1951 kwam het tot onrust aan de Syrische grens. Hiervoor hield Truman Israël direct verantwoordelijk. Toch heeft Truman nooit concrete weerstand geboden tegen de Joodse recalcitrantie, uit angst om zijn politieke basis te verliezen. Trumans benadering van het zionistische vraagstuk was erg inconsistent, gekarakteriseerd door ad hoc beslissingen en plotselinge wendingen in het politieke beleid. Zijn eigen onzekerheid
in de Joodse kwestie maakte hem erg vatbaar voor invloed van buitenaf.[46]
Kijkende naar de algemene discussie van dit werkstuk kan gezegd worden dat Truman Israël zag als een ‘asset’. Hoewel Truman het beleid van Groot-Brittannië voort heeft willen zetten om alle individuele landen in het Midden Oosten gelijk te behandelen, blijkt deze gelijke behandeling niet uit zijn beleid. Tegen het advies van zijn naaste adviseurs in heeft Truman ervoor gekozen Israël in feite een voorrangspositie te geven ten opzichte van de Arabische landen. Het is waar dat Truman negatief stond tegenover de expansiedrift van de Joden, maar concreet heeft hij er nooit een einde aan kunnen, en misschien wel willen, maken. Hieruit blijkt dat Truman een vaag beleid voerde tussen de oorspronkelijke strategie van gelijke behandeling en een duidelijke steun aan Israël in. Van een formele samenwerking tussen Israël en de VS kan zeker nog niet gesproken worden. Hieruit lbijkt dat Israël werd niet gezien als een bolwerk in het Midden Oosten tegenover de Sovjet Unie. Het besef van Israël als strategische partner zou pas eind jaren ’60 tot ontwikkeling komen. Wel was het uiteraard van belang om loyale bondgenoten te vinden in het Midden Oosten ten tijden van de Koude Oorlog. De toegang tot belangrijke oliebronnen in het Midden Oosten vormde voor Truman niet een direct argument om Israël te legitimeren. De stichting van Israël vormde eerder een gevaar voor de
Amerikaanse greep op olie, aldus George Marshall.
Eigenbelang is wellicht de belangrijkste drijfveer geweest voor Truman om het Zionisme en de stichting van de Staat Israël te steunen. Door een welwillende houding aan te nemen wist hij zijn eigen politieke carrière in het Witte Huis voort te zetten. De stichting van de Joodse Staat was de reden voor een golf van Arabisch nationalisme en de aanleiding voor de eerste Arabisch-Israëlische oorlog. Waarschijnlijk had Truman deze ontvlamming aan zien komen, desalniettemin koos de opportunistische kameleon ervoor
de Israëlische zaak te steunen.
In 1952 besloot Truman niet voor een derde termijn te gaan. Hierdoor werd de Amerikaanse president minder vatbaar voor de druk van de Joodse achterban. De belangrijkste voorman voor Amerikaans-Israëlische betrekkingen verdween zodoende van het toneel. Een nieuwe tijd van internationale betrekkingen zou onder Dwight D.
Eisenhower aanbreken.
H3. Eisenhower en de Suez crisis
De twee Amerikaanse regeringen onder Truman en Eisenhower verschillen in grote mate van elkaar. Truman werd tijdens zijn twee termijnen van presidentschap hoofdzakelijk beïnvloed door interne politieke druk en activiteit elders, zoals de Korea oorlog, die in de ogen van Amerika prioriteit had boven de onrust in het Midden Oosten. Tijdens het presidentschap van Eisenhower, na de Korea oorlog, werd het belang van het Midden Oosten echter groter. De toenemende spanning van de Koude oorlog was tijdens de administratie van Eisenhower de reden dat het Midden Oosten centraal kwam te staan binnen de Amerikaanse politiek. Volgens Eisenhower was de Arabische wereld een veelbetekenend front voor het aan banden leggen van de Sovjet Unie. Hierover verkondigde de president tijdens de verkiezingscampagne in 1952: ‘’As far as the sheer value of territory is concerned there is no more strategically important area in the World.‘’[48] Het belang van de regio was voor een groot gedeelte te verklaren door de strijd tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie om de toegang tot de Arabische
oliebronnen veilig te stellen.
Eisenhower was tijdens zijn presidentschap minder geplaagd door de Amerikaanse publieke opinie dan Truman. De redenen hiervoor waren dat de continuïteit van Israël niet meer onder vuur lag. Door dit optimisme verzwakte de rol van pro-Israël groepen in Amerika en werd de publieke interesse voor Israël kleiner. Dit maakte Eisenhower in grote mate minder afhankelijk van Joodse steun tijdens zijn presidentschap dan bijvoorbeeld Truman.[49] De nieuwe tendens verschafte Eisenhower en staatssecretaris
Dulles een raamwerk waarin de rol van Israël kritisch bekeken kon worden.
Kritiek op het Amerikaanse Midden Oosten beleid was er wel degelijk onder Eisenhower en Dulles. Volgens hen was de fluwelen handschoen waarmee Israël behandeld werd een gevaar voor de stabiliteit in de regio. Er was onder president Truman niet zozeer sprake van een Israel-first politiek, maar volgens Eisenhower eerder van een ‘Arabs-last’ politiek. In een tijd van groeiende spanning met de Sovjet Unie moeten juist de banden met de Arabische wereld aangetrokken worden. Israël werd gezien door Arabische leiders als de symbolisering van Westers imperialisme. De relatie met Israël zou de Arabische landen op een afstand houden, terwijl deze enorm van pas konden komen in het bedwingen van het communisme.[50] Als het Arabisch-Israëlische conflict opgelost kon worden, zo stelde Dulles, dan zouden de Arabieren bereid zijn zich aan te sluiten bij de
Verenigde Staten in hun strijd tegen de Russen.[51]
Het Midden Oosten beleid van Eisenhower werd, in tegenstelling tot dat van Truman, planmatig opgesteld. Terwijl Truman laveerde tussen de verschillende belangengroepen, waren het Eisenhower en Dulles die hier stevig tegenin gingen. Het nieuwe strak georganiseerde en uniforme beleid ten opzichte van de regio moest gericht zijn op gelijke behandeling op morele gronden. De interne Amerikaanse politiek zou geen rol mogen spelen in de internationale beleidsvoering en Joodse belangengroepen dienden buitenspel gezet te worden. De nieuwe politiek van evenhandedness zou Eisenhower later ‘friendly impartiality’ noemen.[52] Belangengroepen werden dus voor een belangrijk deel uitge-schakeld om zo de daadkracht van besluitvorming te vergroten. Het gevaar van deze ‘formele’ beleidsvoering was niettemin dat er weinig ruimte overbleef voor discussie. Hieronder zal de beleidsvoering tijdens het presidentschap van Eisenhower in haar
praktische uitwerking uiteengezet worden.
Volgens Eisenhower en Dulles hing het succes van orde en progressie in het Midden Oosten af van de toegeeflijkheid van Israël. De frustratie van Eisenhower cum suis groeide toen de Israëlische premier Ben-Gurion, tijdens een staatsbezoek van Dulles in Tel Aviv in mei 1953 weigerde ook maar te denken aan gebiedsconcessies. Eisenhower was vastberaden dit onrecht recht te zetten en vaardige op 14 juli 1953 NSC document 155/1 uit. Het document bepleit een ommekeer van de anti-Amerikaanse trend in de publieke Arabische opinie en predikte dat er een einde moest komen aan de bevoor-rechting van Israël.[53] Verschillende initiatieven zoals het stopzetten van economische steun om de ongehoorzame Joden te breken liepen op niets uit. De tussenregering van de gematigde premier Moshe Sharett van december 1953 tot november 1955 mocht eveneens niet baten. De gematigde duiven in de Israëlische regering moesten inboeten aan invloed ten kosten van de haviken onder leiding van de opnieuw geïnstalleerde
premier Ben-Gurion.[54]
Het formele beleid van gelijke behandeling in de regio was aanvankelijk succesvol. In april 1954 werd met het prowesterse Irak een verdrag gesloten voor de handel in Amerikaanse wapens. In oktober datzelfde jaar werd tussen Engeland en Egypte een verdrag gesloten voor de Britse evacuatie van de Suez zone. De eerste stappen waren dus gezet voor een prowesterse Arabische wereld. De volgende stap was volgens Eisenhower en Dulles om in het Midden Oosten een anticommunistische verdragsorganisatie, naar model van de NAVO, op te zetten. Deze alliantie van prowesterse Arabische landen zou bekend worden onder de naam Bagdad Pact. De focus zou liggen op de landen die direct grensden aan de invloedsfeer van de Sovjet Unie, te weten Pakistan, Iran en Turkije. Vervolgens moest gezocht worden naar de uitbreiding van de lidstaten, waarbij Egypte en
Irak centraal zouden staan.
Naast de oorspronkelijk ‘Northern Tier’[55] landen zouden nog twee landen bij het pact gevoegd worden. Irak had grootse ambities in de Arabische wereld en Engeland zag door het wegvallen van haar Suez basis de kans schoon om door middel van het pact haar invloed elders in de regio voort te zetten. Dat laatste vormde een struikelblok. President Gamal Abdel Nasser was namelijk in februari 1954, ten kosten van president Naguib, aan de macht gekomen in Egypte als een sterke Arabisch-nationalistische en anti-imperialistische leider.[56] De toetreding van de crème de la crème van het imperialisme, Engeland, was volgens Nasser een uiting van neokolonialisme en zou tevens afdoen aan de pas verworven Arabische onafhankelijkheid.[57] Amerika, zich bewust van Nassers wroeging, sloot zich om deze reden niet aan bij het pact uit gevaar om Egypte als
mogelijke bondgenoot te verliezen.
De oppositie tegen het Bagdad Pact was dus sterk onder de Egyptenaren, maar wellicht was de onwil onder de Israëliërs nog groter. Israël zag zich door het pact buitengesloten, terwijl haar Arabische vijanden in de regio met wapens werden bevoorraad door de Westerse wereld. President Eisenhower reageerde hierop door te stellen dat de Arabische wapens niet gericht waren tegen de Joodse Staat, dat het machtsvoordeel nog altijd in handen was van Israël, dat Frankrijk nog enorme hoeveelheden wapens leverde aan Israël,
en dat dit alles in het belang was van Israël.[58] Uit de onderstaande tabel is op te maken dat de Amerikaanse militaire steun aan Israël erg minimaal was. Frankrijk was namelijk vanaf Israëls onafhankelijkheid tot ongeveer 1967 de hoofdleverancier van militaire steun aan Israël. De reden hiervoor is de gedeelde ambitie van beide landen om een blok te vormen tegen het pan-Arabisch nationalisme, wat sterk aanwezig was in de Franse
kolonie Algerije, in de regio. Vanaf 1967 zou Charles de Gaulle de wapenleveranties aan
Israël stopzetten.
Hieronder is de feitelijke Amerikaanse steun aan Israël af te lezen. Dat de militaire steun zo gering was heeft als oorzaak dat de VS wapenonderhandelingen overliet aan Frankrijk. De militaire steun van Frankrijk aan Israël oversteeg de Amerikaanse steun dan ook, ten minste tot 1967, in grote mate. In tegenstelling tot de minimale steun aan Israël groeide de militaire leveringen aan het Arabische blok aan het einde van de jaren ’50 van
ongeveer 40 miljoen dollar naar gemiddeld 200 miljoen dollar per jaar.[59]
Tabel 1. Amerikaanse steun aan Israël in de jaren ’50 in miljoenen dollars
Bron: A.F.K. Organski, ‘The $36 Billion Bargain: Strategy and politics in the U.S. assistance to Israel’
De formele no-nonsense strategie van Eisenhower en Dulles betekende in feite dat de oppositie van Israëliërs en Egyptenaren genegeerd werd. Het Bagdad Pact was eind 1955 een feit[63] en Israël en Egypte vielen buiten de boot. Beide landen zouden hierdoor amper wapenleveranties ontvangen. Dat de eerdergenoemde ‘onpartijdigheid’ van Eisenhower
strekkende gevolgen zou hebben werd spoedig duidelijk.
President Nasser was niet gecharmeerd van de totstandkoming van het neokolonia-listische Bagdad Pact. Toen vervolgens in 1955 daarnaast ook nog de beloofde wapenleveranties aan Cairo werden uitgesteld[64] was de maat voor Nasser vol. In plaats van hierop inspelen gingen Eisenhower en Dulles ervan dat Egypte wel zou bijdraaien en
uiteindelijk loyaal zou zijn aan het Westen.
Getergd door de loze beloften en de groeiende druk in Egypte om het militaire apparaat te moderniseren, maakte president Nasser een controversieel besluit door in september 1955 toenadering te zoeken tot de Sovjet Unie voor militaire steun. Moskou verwelkomde de oproep van Nasser en organiseerde een uitwisseling van Egyptisch katoen tegen Tsjechoslowaaks militair materieel ter waarde van 200 miljoen dollar.[65] De Amerikaanse diplomatiek in Egypte had klaarblijkelijk jammerlijk gefaald. Steven L. Spiegel zegt hier het volgende over: ‘’The inability of American leaders to believe that Egypt might turn to the Russians, despite repeated CIA warnings, illustrates one weakness in the Eisenhower decision-making structure: it could not process conflicting points of view. Once a policy decision was made, arguments and facts that contradicted it were simply ignored. The administration made the same mistake as the British Foreign Office, which was quarreling with Nasser over the Bagdad Pact and did not predict the Egyptian move toward the Russians.‘’[66] De inflexibiliteit van Eisenhowers beleidsvoering zorgde er zodoende voor dat de Amerikaanse Midden Oosten diplomatie een rake klap kreeg, het
belangrijkste Arabische land was overgestapt naar de vijand.
Engeland en de Verenigde Staten waren genoodzaakt hierop in te spelen. Het Westen kon onmogelijk het meest drukbevolkte[67] Arabische land in het Midden Oosten verliezen aan de Sovjet Unie. Om die reden werd begonnen met een diplomatie van behulpzaamheid om Nasser te overtuigen zijn gedachten te veranderen. Allereerst bood Amerika aan om een bemiddelende rol te spelen in het gebiedsconflict tussen Egypte en Israël. Ten tweede
zou hulp geboden worden voor de bouw van een enorme stuwdam, de Aswandam.[68]
Aanhoudende ongehoorzaamheid van Nasser deed de Westerse coalitie echter besluiten de steun voor de Aswandam stop te zetten. Nasser hield er namelijk niet alleen sterke banden op na met de Sovjet Unie, maar had ook onlangs de volksrepubliek China erkend. Tot slot had Cairo de vredesonderhandelingen met Tel Aviv opzettelijk geblokkeerd.[69] Zelfs met de beste bedoelingen kreeg de administratie van Eisenhower het regime van
Nasser niet op de knieën.
Als reactie op het intrekken van het Aswan project besloot Nasser als vergeldingsactie in juli 1956 tot het nationaliseren van ’s werelds belangrijkste waterweg, het Suezkanaal. Hiermee werd de invloed van de Frans-Britse scheepvaart maatschappij, die het Suez kanaal tot dat moment gedeeltelijk in handen had gehad, beeindigt. Daarnaast wierp president Nasser een blokkade op voor de Israëlische scheepvaart. De nationalisering en de blokkade druiste volgens Engeland, Frankrijk en Israël in tegen de conventie van Constantinopel van 1888[70] waarin het recht op vrije doorgang was vastgelegd. Tegen het begin van september hadden de Britse en Franse leiders (respectievelijk; Anthony Eden en Guy Mollet) kenbaar gemaakt dat zij de troepen reeds in hoogste staat van paraatheid hadden gebracht. Frans-Britse interventie werd desalniettemin beteugeld door de
Verenigde Naties.
De VN was onderling verdeeld over deze kwestie. Enerzijds steunde de Verenigde Staten haar Britse en Franse bondgenoten om het kanaal weer vrij te geven. Anderzijds was Eisenhowers administratie niet van plan dit te bewerkstelligen met militair geweld. Het belang van een bondgenootschap met het Arabische blok werd het belangrijkst geacht. Slechts als verregaande diplomatie haar vruchten niet zou afwerpen, dan zou volgens
Eisenhower militaire interventie een optie zijn.[71]
Na wekenlange onderhandelingen begon de tijd te dringen voor Secretaris-generaal van de VN, Dag Hammarskjöld. Eden en Mollet waren gulzig op zoek om hun aandeel in de macht in het Suez gebied terug te claimen. Na enkele vruchteloze pogingen van de VN besloten Eden en Mollet Israël te betrekken in een complot om het offensief tegen Nasser in te kunnen zetten. De Brits-Franse alliantie zou Israël, wat zich bedreigd zag door de groeiende macht van Nasser, steunen in een aanval op Egypte in de Sinaï. Zodra het gebied in handen was zouden Engeland en Frankrijk interveniëren en eisen dat zowel de Israëlische als de Egyptische troepen zich tot tien mijl van het Suez kanaal terugtrokken. De hoop vanuit Frankrijk en Engeland was dat Nasser zich niet zou houden aan het ultimatum, zodat beide landen zich gerechtvaardigd zagen een ‘neutrale’ interventie uit te
voeren.
Om 16:30 uur op 29 oktober 1956, 8 dagen voor de Amerikaanse presidentschapver-kiezingen, geschiedde het Frans-Brits-Israëlische Suezcomplot en zette Israël de aanval in op Egypte in de Sinaï.[72] De tweede fase van de Arabisch-Israëlische oorlog was hiermee begonnen. Het plan verliep voor Eden en Mollet volgens plan. Egypte trok zich zoals gehoopt niet terug, en tekende aldus de oorlogsverklaring waar de Frans-Britse alliantie op aangestuurd had. Op 1 november begonnen de bombardementen op
Egyptische luchthavens en andere tactische doelen.[73]
In dit geheime Suez complot werden Eisenhower en Dulles volledig buitenspel gezet. Eisenhower en Dulles veroordeelden het ultimatum hevig. Zonder medeweten van de VS en de VN hadden Frankrijk en Engeland een onmogelijk zwaar ultimatum opgelegd aan Egypte. Eisenhower explodeerde en vertelde zijn raadsman; ‘’Foster, you tell ‘em, goddamn it, we’re going to apply sanctions, we’re going to the United Nations, we’re going to do everything that there is so we can stop this thing.‘’[74] Dulles sprak hierover in een toespraak aan de Algemene Vergadering van de VN: ‘’the resort to force, the violent armed attack by three of our members upon a fourth, cannot be treated as other than a
grave error.‘’[75] Hieruit blijkt dat Eisenhower en Dulles duidelijk de kant van Nasser
verkozen boven die van de oorspronkelijke bondgenoten.
De crisis sleepte zich voort omdat binnen de VN Veiligheidsraad geen compromis gevonden konden worden. Frankrijk en Engeland maakten gebruik van hun vetorecht om de onderhandelingen te dwarsbomen en de oorlog te kunnen laten voortduren. De VS stond lijnrecht tegenover haar geallieerde bondgenoten in de Verenigde Naties. Eisenhower was dan ook vastberaden harde maatregelen te nemen om de verraders te straffen.[76] Begin november speelde de Russische leider Chroetsjov hierop in door Eisenhower een voorstel te doen samen te werken om een einde te maken aan de oorlogvoering in Egypte. Deze merkwaardige machtscombinatie zou echter nooit tot
stand komen.
Wel zou de druk die beide machten hebben uitgevoerd ertoe leiden dat op 8 november premier Ben-Gurion zijn Israëlische troepen de opdracht gaf zich ‘onder conditionele voorwaarden’[77] terug te trekken. Het dreigement van Eisenhower aan Ben-Gurion op 7 november om de banden met Israël stop te zetten en Israël uit de VN te excommuniceren gaven hier waarschijnlijk direct de aanleiding voor. Eisenhower schreef: ‘’I must say frankly, Mr. Prime Minister, that the United States views these reports of Israel’s refusal to withdraw , if true, with deep concern. Any such decision … could not but bring about the condemnation of Israel by … the United Nations … It would be a matter of the greatest regret to all my countrymen if Israeli policy on a matter of such grave concern to the world should in any way impair the friendly cooperation between our two
countries.‘’[78]
De Franse en Britse troepen waren na de Israëlische terugtrekking nog altijd gestationeerd in de Sinaï als buffer tussen Egypte en Israël. Eisenhower veroordeelde deze positie en koos wederom de zijde van de Arabische landen. De president was namelijk nog altijd in de veronderstelling dat de rol van de Westerse troepen in Egypte kon leiden tot de vervreemding van de Arabische landen. In Europa heerste tegen deze tijd een schaarste aan olie, echter de Verenigde Staten weigerden het continent van Arabisch olie te voorzien als de Britten en Fransen hun troepen niet terugtrokken uit het Suez gebied. Eisenhower zei hierover op 20 november dat zodra de Franse en Britse troepen worden teruggetrokken ‘’we would talk to the Arabs to obtain the removal of any objections they may have regarding the provision of oil to Western Europe.‘’[79] Twee weken later zouden de Westerse troepen zich terugtrekken uit Egypte en zou de crisis tot
een einde komen.
Het succes van Eisenhowers presidentschap kan gemeten worden door de handelingen in de Suez crisis te waarderen. Pessimisten tonen aan dat Eisenhowers crisismanagement een vervreemding van Egypte teweeg bracht en dat Amerika’s meest verwante bondgenoten zich afwendden van de Verenigde Staten. Hoewel de crisis inderdaad onder Eisenhower escaleerde heeft deze president als geen ander de vrede in de regio hersteld. Hij deed dit door een timide en rechtlijnig beleid te voeren waarbij hij zich niet liet beïnvloeden door de druk van belangengroepen of de aankomende presidentschap-verkiezing. Opvallend is dat, ondanks zijn militaire geschooldheid, Eisenhower niet heeft willen aansturen op militair ingrijpen. De kracht van het beleid lag in het maken van diplomatieke concessies, wapenfeiten waren geen optie. Een verschil met het presidentschap van Truman is de mate van consensus in de landelijke politiek. Truman lag regelmatig overhoop met de verschillende staatsdepartementen en voerde een beleid geheel naar eigen inzicht, vaak tegen elk advies in. Eisenhower echter betrok het gehele staatsapparaat in de buitenlandse politiek om synergie te bewerkstelligen en zijn
daden te rechtvaardigen.[80]
Teruggrijpend op de discussie van dit stuk moet de vraag beantwoordt worden waar Eisenhower stond in de discussie tussen Regionalisten en Globalisten en hoe de relatie tussen de VS en Israël zich ontwikkelde onder zijn presidentschap. De sterke banden met Israël waren volgens Eisenhower een gevaar voor de stabiliteit in het Midden Oosten. Juist de Arabische landen moesten tot vriend gemaakt worden, zij waren namelijk belangrijk voor het veilig stellen van de olietoevoer en voor de inperking van het communisme. Onevenredige steun aan Israël zou de aversie onder Arabische nationalisten jegens Amerika kunnen voeden en daarmee rechtstreeks in de armen van de
Sovjet Unie drijven.
Het presidentschap van Eisenhower is volgens veel historici het hoogtepunt van de regionale visie van evenhandedness in het Amerikaanse Midden Oosten beleid. Eisenhower gebruikte in tegenstelling tot zijn voorgangers en opvolgers een politiek van onpartijdigheid in een zoektocht naar Arabische bondgenoten. Het voortbestaan van de Staat Israël stond in de jaren ’50 veel minder onder druk. Tegelijkertijd verzwakte hierdoor de druk van pro-Isräel groepen op het Amerikaanse staatsapparaat. De expansiedrift van de Joden en financiële en militaire hulp aan Israël werden onder Eisenhower beiden aan banden gelegd. De Arabische leider, Yasser Arafat, zou later de hoop uitspreken dat er ooit nog een Amerikaanse president moest zijn ‘’[Who would] do what Eisenhower did.‘’[81] De Suez crisis impliceerde zodoende een bekoeling van de relatie tussen de Verenigde Staten en Israël, maar een versterking van de band met
Arabische landen in het Midden Oosten.
Ondanks de beperkte invloed van de pro-Israël groepen zouden de jaren ’50 toch het decennium van ontwikkeling zijn waarin de ongecoördineerde groepen zich concen-treerden in een georganiseerde Joodse Lobby. In 1951 werd door Isaiah Kenen de politiek gerichte American Israel Public Affairs Committee (AIPAC) opgericht. Naast organisaties als de Conference of Presidents of Major Jewish Organizations (CPMJO) en verschillende Political action Committee’s (PAC’s) was de AIPAC de belangrijkste
speler binnen de Pro-Israël Lobby.[82] In de jaren ’60 zou de interesse voor Israël weer terugkeren en nam de aandacht voor het land toe.[83] In de volgende hoofdstukken is dan
ook te lezen hoe de betrekkingen met Israël veranderden.
H4. Johnson en de 6-daagse oorlog
Waar Kennedy al was begonnen met het opnieuw aanhalen van de banden tussen Jeruzalem en Washington, verankerde Lyndon B. Johnson dit tijdens zijn presidentschap. Johnson als persoon voelde zich sterk aangetrokken tot het lot van de Joodse staat. De hoofdreden hiervoor was Johnsons idee van een gedeelde geschiedenis (constructi-vistische benadering) van de VS en Israël en zijn bewustzijn van het belang van joden in de binnenlandse politiek. De Joodse gemeenschap, slechts 3% van de totale Amerikaanse bevolking, was namelijk van grote politieke betekenis tijdens de verkiezingen. De Joodse bevolking was gemobiliseerd door organisaties als AIPAC en CPMJO en werd hierdoor in politieke zin gestuurd. De houding van een presidentskandidaat ten opzichte van Israël
bepaalde de mate van steun van de Joodse organen. Had je de steun van de AIPAC, dan
kon je simpelweg rekenen op 3% van de stemmen.[85]
Als vicepresident onder Kennedy en als meerderheidsleider in de Senaat had Johnson al gepleit voor een bevordering van de relatie met Israël.[86] Johnson zag premier Levi Eshkol van Israël als een loyale en betrouwbare bondgenoot in een regio die geleid werd door de anti-Amerikaanse president Nasser van Egypte.[87] Daar waar Johnsons voorgangers nog hun vraagtekens zetten bij een diplomatieke relatie met Israël, werden deze door de huidige president opzij geschoven. Johnson sprak in juni 1964 zijn ongelimiteerde steun aan Israël uit met de volgende woorden: ‘’The United States is foursquare behind Israel on all matters that affect their vital security interests‘’[88] In veel opzichten kan Lyndon Johnson gezien worden als de Amerikaanse president die het meest gunstig gezind was
ten opzichte van Israël.
Terwijl president Johnson aan het begin van zijn presidentschap hoofdzakelijk geoccupeerd was door de opmars van de Vietcong in Vietnam, was de situatie in het Midden Oosten eveneens aan het verscherpen. Intra-Arabische spanningen groeiden naarmate de kloof tussen radicaal nationalistische staten en conservatieve regiems breder werd. Hoewel in eerste instantie het Midden Oosten overschaduwd werd door de ontwikkelingen in Zuidoost Azië, zou de interesse voor de regio vanaf 1965 weer
volledig terugkeren.
In januari 1964 werd, onder leiding van Nasser, de United Arab Command (UAC) opgericht. Dit verbond had als hoofddoelen om de watertoevoer vanuit de Jordaan rivier naar Israël te blokkeren en ten tweede om een verenigd Arabisch militair front op te zetten tegen Israël. Koning Hoessein van Jordanië weigerde aanvankelijk het verbond met Egypte omdat dit hem zou maken tot een vazalstaat van Egypte. Wel stemde Hoessein in met de militaire versterking van zijn grenzen. Omdat Johnson zijn steun had uitgesproken aan de conservatieve Arabische staten in de regio, wendde Hoessein zich in eerste instantie tot de Verenigde Staten voor militaire steun. Echter, Johnson zag weinig toekomst in het militair steunen van Israëls buurland Jordanië, het zou namelijk alleen maar kunnen leiden tot de versterking van een wapenwedloop. De angst voor Hoesseins standpunt was echter treffend; mocht de VS de benodigde tanks en gevechtsvliegtuigen niet verkopen ‘’[then] Jordan will get the planes from the Russians‘’[89], zo stelde Johnson
tijdens een NSC (National Security Counsil) vergadering op 1 februari 1965.
Het bovenstaande was feitelijk onredelijk en onacceptabel. Wapenonderhandelingen met Jordanië betekende niets anders dan ingaan op een wapenwedloop. Hieraan deelnemen stond haaks op de bijna twintig jaar oude Amerikaanse strategie om de bewapening van het Midden Oosten te minimaliseren. Kennedy was in augustus 1962 al begonnen met het versoepelen van de strategie door Israël van geavanceerde Hawk raketten te voorzien, maar het was tot dusver niet wenselijk om de strategie te beëindigen. Veiligheidsadviseur Robert Komer schatte de situatie in februari 1965 anders in, volgens Komer waren de omstandigheden aan het veranderen. Bij een mogelijke ontzegging van militaire steun aan Jordanië zou Amerika de balans in het land onderuit halen. Bij het vasthouden aan de oorspronkelijke tactiek zouden alle landen in het Midden Oosten stuk voor stuk hun heil zoeken bij de Sovjet Unie voor militaire ondersteuning. Rekening houdende met deze dramatische conclusie adviseerde Komer aan Johnson: ‘’Since this basic policy reversal on our part (from avoiding sales to making them) is probably inevitable, there’s a case for making it now!‘’[90] In het licht van de Koude Oorlog zou Amerika niets anders kunnen doen dan reageren op deze apotheose door het initiatief te nemen voordat de Sovjet Unie
de kans ertoe had.
Het probleem van een wapendeal met Jordanië was de reactie vanuit Tel Aviv. Israël was feitelijk in oorlog met Jordanië. Om de militaire transactie aan Jordanië te rechtvaardigen werd diezelfde dag in een telegram aan premier Eshkol geschreven dat de Jordaanse ‘’buildup will not threathen existing Israeli overall military superiority over Arabs for [the] forseeable future.‘’[91] De naïviteit van Jonhsons administratie deed premier Eshkol en Minister van Buitenlandse zaken Golda Meir exploderen. Niet alleen eisten zij een evenredige steun als aan Jordanië geboden werd, Eshkol en Meir eisten extra militaire steun en hulp van de VS bij het oplossen van de kwestie over de Jordaan oever. Johnson werd gewezen op het feit dat hij de Joodse steun in de Amerikaanse politiek riskeerde als hij niet naar de wensen van Eshkol zou luisteren. Johnson en Komer kozen ervoor om in het geheim onderhandelingen met Tel Aviv op te zetten om de gepikeerde Eshkol tevreden te stellen. Uiteindelijk werd een geheim akkoord bereikt, waarin werd besproken dat de VS gevechtsvliegtuigen zou leveren aan Israël, ‘’if Israel could not obtain them from Western European sources.‘’[92] In de bijzin schuilt een staaltje diplomatiek vernuft van Komer. Eshkol en Meir moesten namelijk aan kunnen tonen dat Israël haar materieel niet uit Europa kon verkrijgen alvorens het bij de Verenigde Staten kon aankloppen. Ook al was er waarschijnlijk niet meer te ontkomen aan de export van militair materieel naar Israël, op deze manier heeft de regering van Johnson de export van
bommenwerpers in ieder geval uit kunnen stellen tot mei 1966.[93]
De onderhandelingen over wapenleveranties aan Israël vormden een keerpunt in de Amerikaans-Israëlische relatie en de rol van Amerika in het Midden Oosten. Ondanks de meningsverschillen gedurende de onderhandelingen, was de uitkomst ervan nooit onduidelijk. Als pendant van de groeiende Russische steun aan landen als Egypte, Irak en Syrië moest Amerika haar militaire steun aan de conservatieve Arabische regiems opschroeven. Gezien deze context, kon de steun aan Israël, om haar onafhankelijkheid te waarborgen, niet uitblijven. Als gevolg van Johnsons ‘next best strategy’[94] steeg de kwantiteit van militaire steun aan de regio tijdens zijn presidentschap met ruim 2200 procent, van 44,2 naar 995,3 miljoen dollar.[95] De Verenigde Staten waren nu volledig
opgenomen in systeem van het Midden Oosten en hadden feitelijk de rol van Engeland en Frankrijk overgenomen.
Johnsons strategie om de wapenwedloop in het Midden Oosten te stimuleren had strekkende gevolgen voor de regio. Vanaf halverwege 1965 maakten Amerikaanse beleidsmakers zich steeds meer zorgen over het groeiende aantal conflicten aan de Israëlische grens. Onafhankelijk terroristische groeperingen zoals Fatah voerden steeds frequenter terroristische aanslagen uit op Israëlische grensdoelen. De Fatah werd hoofdzakelijk gesteund door Damascus, maar de aanslagen vonden vooral plaats aan de Libanese en Jordaanse grens met Israël. De frustratie onder het Israëlische volk was
groeiende naarmate de grensconflicten intensiveerden.
Als reactie organiseerde premier Eshkol op 13 november 1966 een aanval[96] op verschillende Arabische dorpen in de Westelijke Jordaanoever die de Palestijnse aanslagen in Israël hadden gesteund. De Israëlische vergeldingsactie was het zwaarst in het Jordaanse grensdorp Es-Samu waar 15 Jordaanse soldaten en 3 Arabische burgers om
het leven kwamen.[97]
Nagenoeg unaniem (alleen Nieuw-Zeeland niet) werd op 25 november in de VN Veiligheidsraad besloten de vergeldingsactie van Israël te beschrijven als ‘’a large-scale and carefully planned military action on the territory of Jordan by armed forces of Israel‘’ waarbij bij herhaling de Veiligheidsraad gedwongen werd ‘’to consider further and more effective steps as envisaged in the Charter to ensure against the repetition of such acts.‘’[98] Kortom, de vergeldingsacties van Israël werden door de regering van Johnson afgekeurd
en bij herhaling zou Amerika haar militaire steun aan Israël stoppen.
De Israëlische vergeldingsactie had ondertussen in Jordanië voor hevige onrust onder de bevolking gezorgd. Johnson zag zich genoodzaakt de stabiliteit te herstellen en besloot tot de terbeschikkingstelling van Amerikaanse militaire steun aan koning Hoessein in december 1966.[99] Toen Eshkol gehoor kreeg van de wapenonderhandeling tussen de VS en Jordanië begonnen zijn oren te klapperen. De aanvoer van wapens naar Jordanië zou wederom leiden tot een militaire disbalans in de regio. Daarnaast zou de ontevredenheid onder de Amerikaanse Joodse gemeenschap (reeds verbijsterd over de VN resolutie van 25 november) groeien door een wapendeal met Jordanië. Het was nu Johnsons taak om alle partijen tevreden te stellen. Jordanië kreeg haar militaire steun en Johnson beloofde Israël in de nabije toekomst een evenredige steun. Het debat over de steun aan Israël zou Johnsons administratie vier maanden bezig houden. Binnen de staatsdepartementen was er grote oppositie tegen de militaire steun aan Israël, maar in mei 1967 wist Johnson zijn adviseurs Dean Rusk, Robert McNamara en Walt Rostow te overtuigen de steun aan
Israël voort te zetten.[100]
Dientengevolge had de situatie in het Midden Oosten een plotselinge desastreuze ommezwaai gemaakt. Op 16 mei verplaatste de Egyptische president Nasser een totaal van 75.000 troepen naar de grens met Israël in de Sinaï en eiste de terugtrekking van de VN veiligheidstroepen die daar sinds 1957 als buffer tussen beide staten gestationeerd waren.[101] De reden van Nasser om deze stap te zetten was de onrechtmatige claim van Sovjetleider Kosygin dat Israël een aanval op Syrië aan het voorbereiden was. Of dit nu waar is of niet, de situatie aan de Egyptisch-Israëlische grens raakte in een impasse. Tot grote treurnis van de Verenigde Staten besloot Secretaris-generaal van de VN, U Thant, de VN troepen terug te trekken uit de Sinaï. De beslissing van Thant was logisch aangezien de stationering van de VN troepen in 1957 in overleg was gegaan met president Nasser, en Israël zich er altijd opzettelijk buiten had willen houden.[102] De grens tussen Egypte en Israël was nu onbeveiligd, er zat voor Tel Aviv niets anders op
dan het eveneens mobiliseren van haar troepen aan de grens.
Nassers initiatief overtuigde Johnson ervan dat hij wellicht het gewicht van het gevaar in het Midden Oosten onderschat had. Handelend naar het advies van Rusk en Rostow, stuurde de president een dringend bericht aan premier Eshkol met de boodschap om zijn rust te bewaren. In een telegram van 17 mei aan Eshkol benadrukte Johnson ‘’the need to avoid any action on your side which would add further to the violence and tension in your area.’’ Tevens voegde de president hieraan toe dat Amerika haar bondgenoot niet zou
steunen in het geval dat Israël wel overging tot actie.[103]
Ter verergering van de situatie kondigde Nasser op 22 mei de blokkade van de Golf van Akaba voor Israëlische schepen af, een constellatie te vergelijken met de Suez crisis ruim 10 jaar eerder. De blokkade van deze vitale beschermde internationale waterweg was feitelijk een oorlogsverklaring aan de staat Israël.[104] Om de situatie niet verder uit de hand te laten lopen was het de taak aan Johnson om binnen de Verenigde Naties te lobbyen om steun te krijgen voor een resolutie die de druk van de ketel kon halen. Johnson droeg premier Eshkol op vijandelijkheden uit te stellen en via diplomatieke route een oplossing te vinden. Eshkol gaf hier gehoor aan en stuurde op 25 mei minister van Buitenlandse Zaken Abba Eban naar Washington. Eban benadrukte in dit gesprek de noodzaak van een snelle oplossing omdat de Egyptische en Syrische legers met de dag meer druk uitvoerden op Israël. Johnson verzekerde Eban dat de VS alle mogelijke middelen ter handen nam om tot de heropening van de Golf van Akaba te komen. Zolang Israël zich koest kon houden was Amerikaanse steun gewaarborgd, zo stelde Johnson: ‘’Israel will not be alone, unless it decides to go alone‘’, minister van defensie McNamara voegde hieraan toe: ‘’[the United States] cannot undertake to support Israel if Israel launches an attack.‘’[105] De Brits-Amerikaanse poging om een resolutie op te
stellen verliep langzaam, maar het was tot nog toe de enige optie.
Op 4 juni had veiligheidsadviseur Rostow aan de president verklaard dat het nog een week kon duren voor de eerste kogels afgevuurd zouden worden.[106] De illusie dat zowel Israëlische als Russische/Egyptische/Syrische aanvallen voorlopig niet aannemelijk waren, zou in de vroege ochtend van 5 juni echter weggenomen worden. Toen het nieuws het Witte Huis bereikte bestond er onduidelijkheid over wie de oorlog geïnitieerd had, Nasser of Eshkol. In een telefoongesprek met de president diezelfde ochtend sprak Dean Rusk zijn vermoeden uit en suggereerde; ‘’I think the Israelis kicked this off.‘’[107] Rusks vermoeden is te verklaren in het licht van de situatie. Tussen 22 mei en 5 juni was de belangrijkste haven, Eilat, gesloten voor Israël. In de tussentijd hadden de VS en VN geen diplomatieke oplossing gevonden voor het breken van de blokkade. Daarnaast was de frustratie door de terroristische grensconflicten nog altijd groot onder de Israëliërs. Tot slot had Israël door de wapenonderhandelingen een sterke militaire positie weten te vergaren, dus een Israëlische initiatie van wat de derde Arabisch-Israëlische oorlog zou
gaan heten was niet ondenkbaar, het was vanzelfsprekend.
De oorlog was als een blitzkrieg. De IDF (Israel Defence Force) startte op 5 juni 1967 de aanval op de Egyptische luchtmacht. Nog op de grond werd deze bijna volledig verwoest. Vervolgens werden spoedig het Sinaï schiereiland en de Gazastrook ingenomen. Jordanië en Syrië voegden zich in de oorlog aan Egyptische zijde, maar werden door de militaire superioriteit van Israël verslagen en leden gebiedsverlies in respectievelijk de Westelijke Jordaan oever en de Golan hoogten.[108] Hiermee werd het Israëlische grondgebied binnen
6 dagen verdrievoudigt.[109]
De 6-daagse oorlog zou beslecht worden in de ochtend van 10 juni. In een telefoon-gesprek via de ‘hotline’, het communicatiesysteem tussen het Witte Huis en het Kremlin, maakte premier Kosygin president Johnson duidelijk: ‘’A very crucial moment has now arrived which forces us, if military actions are not stopped in the next few hours…[that] necessary actions will be taken, including military.‘’[110] De boodschap van de premier veroorzaakte in het Witte Huis een gespannen sfeer. Onder zware druk van de Verenigde Staten accepteerde Eshkol diezelfde dag nog een staakt-het-vuren. De 6-daagse oorlog kwam zo tot een einde en een diplomatieke escalatie tussen Washington en Moskou werd
nipt verhinderd.
Het opvallende succes van het Israëlische leger leidde in de nasleep van de oorlog tot een herstructurering van de Amerikaanse diplomatie ten opzichte van het Midden Oosten. Decennia lang was aangenomen dat de Arabische Staten de sleutel waren in de geopolitiek van het Midden Oosten. Het snelle en beslissende karakter van Israëls overwinning op het Arabische blok genereerde een overtuiging dat de IDF vrijwel onoverwinnelijk was. Israël kon wellicht, zo werd althans na de Israëlische overwinning gedacht, het nieuwe zwaartepunt worden in het Midden Oosten. De oorlog was naast een militaire overwinning ook een gigantische publiciteitstunt voor Israël in Amerika.[111] Dit wil niet zeggen dat Johnson direct overstapte op een duaal verband met Israël, maar het
potentieel hiervoor was aan de oppervlakte gekomen.
Wat kan er vervolgens gezegd worden over de rol van Johnson en zijn administratie op het sturen van de oorlog? Allereerst is er de vraag of de VS haar absolute inspanning heeft gedaan om het conflict te voorkomen. Er zijn historici die zeggen dat Johnson de IDF groen licht heeft gegeven om een preventieve aanval uit te voeren. Hierover is echter nooit primaire documentatie nagebleven. Op 6 juni was er zelfs sprake van een concrete militaire inmenging van de Verenigde Staten in het conflict. De VS zou gevechts-vliegtuigen gestuurd hebben om Arabische doelen te bombarderen. Johnson verweerde zichzelf tegen deze beschuldiging in een brief aan premier Kosygin waarin de president schreef: ‘’It does not help to charge the United States as a participant in aggression, especially when our only role has been to press for restraint at every step of the way.‘’[112] Ondanks de algemene sympathie voor Israël onder Johnson, en het overgrote deel van de Amerikaanse bevolking, was de militaire steun aan Israël namelijk aan banden gelegd tijdens de oorlog.[113] Later zou dan ook blijken dat de beschuldiging een uiting was van Sovjet propaganda om de Arabische landen op te zetten tegen de VS. Ondanks de ongegronde beschuldiging zouden verschillende staten[114] in de regio de diplomatieke
relatie met de VS voor jaren stilleggen.
Dat Johnson de gehele periode vanaf de blokkade van de Golf heeft gelobbyd in de Verenigde Naties voor een resolutie die een einde kon maken aan het conflict is evident. Toch waren de pogingen vruchteloos of hadden, in het geval van de 8 en 9 juni staakt-het-vuren, weinig effect. Was het de druk uit het Amerikaanse Congres, had Johnson te weinig vat op het expanderende Israël of kwam het de president eigenlijk goed uit dat de campagnes van de IDF zo gestaag verliepen? Als men kijkt naar de ontwikkelingen na de 6-daagse oorlog kan mogelijk gezegd worden dat het in het Amerikaanse voordeel werkte om Israël niet te veel in de weg te zitten. De Sovjet Unie en het Arabische blok leden gezichtsverlies terwijl de VS en Israël als overwinnaars uit de strijd kwamen. In navolging op de oorlog heeft Johnson stilzwijgend toegestaan dat Israël haar veroverde territoria in handen kon houden. Dit werd gedaan door de onderhandelingsgesprekken te vertragen op basis van het Israëlische argument dat de Arabische buurlanden nog niet klaar waren om een langdurige vrede te sluiten.[115] Ondertussen werd de IDF beloond met nieuwe wapencontracten voor het meest geavanceerde Amerikaanse militaire
materieel.[116]
De 6-daagse oorlog heeft in principe voor een verandering in het Midden Oosten paradigma gezorgd. De gelijke behandeling ten opzichte van de Arabische landen en Israël hield door het conflict op te bestaan. Eisenhower had tijdens zijn presidentschap nog sterke banden willen aanhouden met de nationalistische Nasser, Kennedy beriep zich vervolgens nog slechts op de steun aan de conservatieve regiems. Tot slot vielen onder Johnson ook steeds meer van deze landen weg uit de invloedsfeer van VS. De weg naar een Israel-first policy was door het conflict in 1967 vrijgemaakt. De taak om deze
strategie uit te tekenen viel aan zijn opvolger Richard Milhous Nixon.
H5. Nixon, Jordanië crises en Jom Kipoer oorlog
Met het aantreden van president Richard Milhous Nixon in januari 1969 hing Amerika in het Midden Oosten tussen twee verschillende strategieën, evenhandedness en een israel-first policy. De onuitgelijnde strategie ten opzichte van het Midden Oosten was om drie verschillende redenen onhoudbaar en vroeg om concretisering naar een coherente regionale strategie. De Amerikaanse steun aan Israël zorgde voor frustratie onder Arabieren en had ten eerste als gevolg dat het radicale Arabische nationalisme in de regio verder kon uitgroeien. Ondersecretaris Rostow waarschuwde (in retrospect) dat ‘’a continuation of the process, which could involve Nasserization of Jordan, the Lebanon, Libya ,Tunisia, Morocco, Saudi Arabia and the Persian Gulf, would present…a security crisis of major, and potentially catastrophic, proportions.‘’[118] Deze catastrofe kon volgens Nixon en Kissinger slechts voorkomen worden door het probleem bij de wortel aan te pakken, door de Israëlisch- Palestijnse kwestie op te lossen. Dit was echter problematisch
omdat de terroristische dreiging van de Fatah ook na 1967 exponentieel toenam.[119]
Daarnaast deed de twijfelachtige positie die de VS in het Midden Oosten vervulde een vacuüm ontstaan waar de opportunistische Sovjet Unie graag op in wilde spelen. Nu de gematigde Arabische regiems in steeds mindere mate op Amerikaanse steun konden rekenen werd het patroonschap van de Sovjet Unie steeds aannemelijker. Vanuit het oogpunt van de gematigde Arabieren in de regio ‘’it must [be clear] that friendship with the US [does] not offer protection and [does] not pay‘’, zo informeerde Kissinger op 29 september aan de president.[120] De VS raakte in hoog tempo haar (potentiële) Arabische bondgenoten kwijt, zelfs de conservatieve koning Hoessein van Jordanië dreigde eind
1969 de zijde van de Sovjet Unie en Egypte te kiezen.
Deze ontwikkelingen waren niet zozeer nieuw, wel waren zij duidelijker geworden na de 6-daagse oorlog. Het opzetten van een concrete strategie in de Midden Oosten was dus van essentieel belang voor het behoud van de positie van Amerika in de regio. Ondanks verschillende consultaties van zijn adviseurs nam Nixon merkwaardig genoeg het eerst anderhalve jaar van zijn presidentschap geen enkel initiatief hiertoe. De waarschijnlijke reden voor Nixons absenteïsme is het gewicht van de strijd in Zuidoost Azië. Evenals Johnson zag Nixon de oorlog in Vietnam als de ‘’most pressing foreign problem‘’ [121] aan
het begin van zijn presidentschap.
Hoewel Nixon geen concreet plan de campagne voor het Midden Oosten opstelde, werd te zijner tijd wel duidelijk wat zijn voorlopige doelstellingen waren. Door het aanstellen van staatssecretaris William Rogers als hoofdverantwoordelijke voor de regio, hield Nixon de schijn op dat de Amerikaanse buitenlandse politiek actief betrokken was in de regio. Feitelijk was Rogers namelijk een schertsfiguur met weinig politieke invloed. Niet alleen werd een onkundige persoon op deze belangrijke post geplaatst, ook werd Kissinger, zo verklaarde hij in zijn memoires, gedwarsboomd door Nixon om een strategie te ontwikkelen voor de regio.[122] Hieruit blijkt dat Nixon slechts de illusie wilde opwekken dat vredesonderhandelingen in zicht waren, terwijl Nixon deze in feite
abusievelijk tegenwerkten om de territoriale status quo in de regio te behouden.
Waarom was de territoriale status quo dan zo wenselijk volgens Nixon? Na de 6-daagse oorlog had Israël bewezen een sterke bondgenoot te kunnen worden van de VS in het Midden Oosten. Door de enorme gebiedsuitbreiding, als gevolg van de oorlog, had Israël haar positie in de regio onbetwistbaar gemaakt. De expansie in de Sinaï woestijn en de Golan gebergten zorgde voor een enorme natuurlijke buffer tussen Israël en respec-tievelijk Egypte en Syrië. De veiligheid van Israël was gebaat bij deze natuurlijke corridors, terugkeren naar de situatie van voor juni 1967 was dus voor Israël en de VS onwenselijk. Door een politieke mist op te werpen over de vredesonderhandelingen in de regio kon Nixon Israël sterk en tevreden houden. Omdat niet direct partij gekozen werd voor Israël kon, zo dacht Nixon, het Arabische blok voorlopig in toom gehouden worden.[123] Daarnaast moest ook rekening gehouden worden met de heersende publieke opinie in Amerika. William Quandt zegt hierover: ‘’the poisoned domestic political climate created by the Vietnam War [tempered] Nixon’s willingness to tackle the Arab-
Israeli conflict.‘’[124] Het Amerikaanse volk was door de media gebombardeerd met
beelden van oorlog, Nixon kon nog een strijd niet verkopen aan zijn bevolking.
Nixons methode van nalatigheid bleek een uitstel van executie te zijn. De fysieke afwezigheid van de VS in het Midden Oosten maakte immers vrijbaan voor de Sovjet Unie om haar mogelijkheden in de regio uit te buiten. Vooral in Egypte was de opbouw van een Sovjet georiënteerd leger waarneembaar. In de zomer van 1970 waren er in Egypte tienduizend Sovjet troepen gestationeerd. Nasser zou met behulp van deze steun de laatste drie jaar van zijn presidentschap, tot september 1970, een uitputtingsoorlog[125] voeren in de door de IDF bezette Sinaï.[126] Op 18 februari sprak Nixon zijn bezorgdheid uit over de opmars van de Sovjets en verklaarde; ‘’They want control of the Middle East [and] they want the oil it contains.‘’[127] Ondanks de zorgelijke situatie zou Nixon pas overgaan tot actie bij het aantreden van een regionale crisis die globale effecten zou
hebben.
In september 1970 brak de Jordanië crisis uit. Palestijnse immigranten (uit het PLO) raakten aldaar in conflict met de conservatie koning Hoessein die de terroristische aanslagen op Israël verboden had. Met Hoesseins staatsleger aan de winnende hand koos Damascus ervoor een troepenmacht naar Jordanië te sturen om de Palestijnse oppositie te steunen. De toetreding van Syrië, satellietstaat van Moskou, werd door Nixon gezien als een Russische provocatie voor de escalatie van de Koude Oorlog.[128] Nixon had het gevoel dat hij werd getest door het Kremlin en was vastberaden de Russische activiteit te beteugelen. Avi Shlaim noemt deze misperceptie ‘’a classis failure of globalists, obsessed with Soviet threat, to understand the region’s political dynamics ’.[129] De importantie van het Midden Oosten in de Amerikaanse politieke was door de septembercrisis weer zichtbaar geworden. Na anderhalf jaar van verwaarlozing was het volgens Nixon tijd voor een nieuwe gecoördineerde strategie. Volgens de president was ‘’the State Department’s approach too soft, too region-centered, and thus inappropriate to the larger
challenge‘’, het was tijd voor Amerika om een globalistische strategie op te zetten.[130]
Het aannemen van een globalistische koers betekent het accepteren van een sterk militair standpunt in de Koude Oorlog politiek. In oktober 1970 onderstreepte Nixon zijn eigen globalistische standpunt door te stellen dat ‘’peace is based on strenght.‘’[131] Deze allesomvattende realpolitik werd gesteund door het nieuwe concept van ‘linkage’. Om de Sovjet Unie in de Koude Oorlog het hoofd te kunnen bieden werden de regionale strategieën in Zuidoost Azië, Midden Oosten en Berlijn onder Nixon en Kissinger
gekneed tot één allesomvattende strategie en werden zo aan elkaar gekoppeld.[132]
Onder Kennedy en Johnson was al een verschuiving te zien in de Midden Oosten politiek. In de jaren ’60 was al sprake van een uitbreiding van de militaire steun, en tegelijkertijd een inperking van het aantal bondgenoten in de regio. Ten tijden van de septembercrisis was Israël nog de enige sterke cliënt van Amerika in het Midden Oosten. De kleine Joodse staat had volgens Amerika tijdens de Jordanië crisis wederom bewezen een beslissende factor te zijn in het Midden Oosten. Het ingrijpen van de Israëlische luchtmacht (IAF) had namelijk geleid tot de snelle terugtrekking van Syrische troepen uit
Jordanië.[133]
Regionalistische Arabisten, zij die een evenhandedness strategie prediken, brachten hiertegen in dat nog altijd de band met het Arabische blok de sleutel was tot Amerikaanse hegemonie in de regio. Echter, de realiteit had de meningen doen keren in de discussie, Israël had haar loyaliteit en bruikbaarheid bewezen aan het begin van de jaren ’70. In vergelijking met de ongeslaagde steun aan Zuid-Vietnam leek de steun aan Israël in het Midden Oosten een rationele beslissing. De Arabisten binnen de staatsdepartementen verloren terrein in de Amerikaanse beleidsvoering op de ondertussen geprofessio-naliseerde Joodse Lobby die een opmars had weten te maken en al haar wensen verwezenlijkt zag.[134] Nixon zag de uitkomst van de crisis als het ultieme bewijs voor het overwicht van Israël in de regio. Enkele maanden later, in december, werd de toekomst van Israël als militaire partner bezegeld. Bij wet werd aangenomen dat de Amerikaanse regering de absolute volmacht had ‘’to supply Israel [with] virtually any conventional American arms Israelis might desire.‘’[135] Het resultaat van deze beslissing zou zijn dat de militaire steun omhoog schoot van 140 miljoen dollar in 1968-1970 naar 1.15 miljard
dollar in 1971-1973, kortom een verachtvoudiging.[136]
Nixon was zich uiterst bewust van het feit dat hij de bovengenoemde pro-Israëlische groepen hard nodig had voor zijn politieke carrière. Toch was hij erg sceptisch over hen; hij vertelde bijvoorbeeld dat de Joodse Lobby geen enkel effect op hem had en hij was er van overtuigd dat de meeste leiders van de Joodse gemeenschap hem tegenwerkten.[137] Uit opnames vanuit het Witte Huis, tussen februari en juli 1971, is op te maken dat Nixon zelfs erg negatief was over Joden. Op de banden uitte Nixon duidelijk zijn afgunst en is bijvoorbeeld te horen: ‘’The Jews are all over the government…most Jews are disloyal…you can’t trust the bastards. They turn on you.‘’[138] Ondanks zijn wantrouwen
zou Nixon toch een belangrijk aandeel hebben in de relatie tussen de VS en Israël.
In de vroege jaren ’70 is een tendens te zien waarin het Witte Huis lijnrecht tegenover het Ministerie van Defensie en Buitenlandse Zaken (State Department) stond op het gebied van het Midden Oosten beleid. Critici, zoals staatssecretaris William Rogers, waarschuw-den dat door de Israëlicentrische benadering, gepaard gaande met het uitstellen van de vredesonderhandelingen, de Arabische krenking opzijgeschoven werd. Dit zou een polarisering en destabilisering van de regio tot gevolg hebben, waardoor naar verloop van tijd Amerikaanse belangen, in voornamelijk olie, gevaar konden lopen.[139] Nixon en de zijnen in het Witte Huis verwierpen deze stelling door simpelweg te beweren dat de Arabische staten niet competent genoeg waren om tegen de Amerikaans-Israëlische overmacht op te treden. Eveneens waren de belangen in olie veiliggesteld, omdat ‘’the economic interest of the Arab governments in the flow of oil is so strong
that…they are unlikely to cut it off for an extended period.‘’[140]
Nu Nixon de Arabische staten niet langer zag als een gevaar voor de orde in de regio was er geen relevantie om te voldoen aan Arabische wensen in vredesonderhandelingen. De verworven Israëlische territoria in de Sinaï, Golan en Jordaanoever waren nog altijd van onschatbaar belang voor de veiligheid van de Israëlische grenzen. Zeker nu de VS met Israël een formeel samenwerkingsverband gesloten had was het ondenkbaar dat deze gebieden zonder slag of stoot werden opgegeven. Een initiatief om de nieuwe president van Egypte, Muhammad Anwar al-Sadat, tegemoet te komen door eind 1970 het Suez kanaal te heropenen was dan ook slechts een diplomatieke campagne ‘’to give the Arabs the impression that [America] might yet intervene in their favour while in fact doing nothing but making time, allowing the Israelis to further consolidate their position‘’[141], en
‘’to keep the Arabs of the US’s back.‘’[142]
Oftewel, rechtvaardigheid in de regio was ondergeschikt aan het belang van Israël als sterk en veilig land. Ondanks verschillende welwillende pogingen van zowel Anwar Sadat als Hoessein om tot onderhandelingen te komen bleef ook premier Golda Meir bij haar standpunt dat er geen basis bestond ‘’for changing Israel’s foreign policy on a Middle East settlement.‘’[143] Het concrete standpunt van de VS en Israël was kortom een ‘standstill diplomacy’[144]; het uitstellen van de vredesonderhandelingen en het behoud van
de territoriale status quo in het Midden Oosten.[145]
Het was niet onverwonderlijk dat de Arabieren niet tevreden waren met een dergelijke patstelling. De huidige situatie onderstreepte de Arabische vernedering, die ook te voelen was in Libanon waar een burgeroorlog uitbrak tussen de PLO en de door Amerika gesteunde Libanese regering.[146] Het had tevens desastreuze gevolgen voor de Egyptische economie, omdat het Suez kanaal onbruikbaar was. Sadat kondigde daarom in oktober 1972 aan de oorlog met Israël te willen hervatten.[147] In voorbereiding op een mogelijke hervatting reorganiseerde Sadat zijn beroepsleger door de gehele legerleiding te vervangen voor competente officieren. Terwijl de materiële steun (vooral anti-tankraketten) vanuit Moskou gestaag toenam, besloot Sadat de ruim 10.000 in Egypte aanwezige Russische troepen te ontslaan.[148] Nixon en Kissinger interpreteerden de terugtrekking van Sovjet troepen als een teken dat Sadat toenadering zocht tot de VS. Achteraf zou echter blijken dat de keuze van Sadat een middel was om de invloed van de
Sovjet Unie op Sadats oorlogsplannen aan banden te leggen.[149]
De misinterpretatie van Sadats acties en de onderschatting van de Arabische slagvaardigheid hadden als gevolg dat Israël begin oktober 1973 onvoorbereid in de vierde ronde van het Arabisch-Israëlische conflict werden gezogen. Zelfs de mobilisatie van Egyptische troepen langs het Suez kanaal en Syrische troepen in de Golan gebergten deden Nixon en Meir tot niets vermoeden. De verbazing was daarom groot toen op 6 oktober, de heilige Joodse verzoendag Jom Kipoer, vanuit de Sinaï en de Golan gebergten Arabische troepen Israël binnentrokken. De Israëlische grensverdediging was zwak en had geen kans tegen de overvloed aan tanks, vliegtuigen en soldaten afkomstig uit verschillende Arabische landen.[150] De Arabische legers maakten snelle vorderingen en
de Israëlische situatie leek hopeloos tegenover een enorme kwantitatieve meerderheid van Arabieren. Alleen het bevolkingsaantal van Egypte telde al het tienvoud van dat van
Israël.[151]
Toen het nieuws van de Arabische aanvallen op Israël het Witte Huis bereikte gaven Nixon en Kissinger direct opdracht aan de Amerikaanse Sixth Fleet om koers te zetten naar Israël als blijk van solidariteit.[152] Tegelijkertijd werd aangedrongen op een staakt-het-vuren, met een terugkeer naar de situatie van voor oktober, voor de Egyptische progressie die geboekt was ten oosten van het Suez kanaal. Uiteraard ging het Arabische blok hier niet mee akkoord. Israël en de VS hadden zes jaar lang vredesonderhandelingen geboycot om de status quo te behouden. Nu Egypte en Syrië het heft in eigen handen hadden genomen en aan de winnende hand waren, werd door de VS het voorstel gedaan
terug te keren naar deze vernederende situatie, een absurd voorstel.[153]
Binnen enkele dagen hadden Arabische troepen zich tot diep in Israël gevestigd en was er nog weinig over van het IDF leger. Om een catastrofale nederlaag te voorkomen gaf Nixon het bevel voor een enorme operatie om het Israëlische leger weer op de been te krijgen en te herbewapenen. De president verwoordde dit op 10 oktober door onbe-houwen te stellen: ‘’we will not let Israel go down the tubes.‘’[154] Nixons voorstel om grote aantallen vliegtuigen, tanks en raketten naar Israël te verplaatsen werd ontraden door Defensie en Buitenlandse Zaken. Volgens minister van Defensie James R. Schlesinger betekende een dergelijk plan een grove belediging voor de Arabische landen. Het antwoord van de president daarop was: ‘’I [am] fully aware of the gravity of my decision and…I would accept complete personal responsibility if, as a result, we alienated the Arabs and had our oil supplies cut off.‘’[155] Nixon kende dus weldegelijk de risico’s, maar nam desalniettemin een duidelijk standpunt aan. Als gevolg werd vanaf 13 oktober een luchtbrug naar Israël opgezet. In de weken erna werd ongeveer duizend ton militair materieel per dag naar Israël vervoerd, een onderneming groter dan de luchtbrug
tijdens de Berlijnse Blokkade in 1948-1949.[156]
De luchtbrug, samen met het voorstel van Nixon aan het Congres op 19 oktober voor nog eens 2.2 miljard dollar financiële steun aan Israël, zorgde voor grote woede onder de olie producerende landen in de regio. Onder leiding van koning Faisal van Saoedi-Arabië sloten de Arabische OAPEC landen[157] de kranen naar het Westen voor ruwe olie. Het
Arabisch embargo zou in de VS en Europa zodoende leiden tot de eerste oliecrisis.[158]
Door de reusachtige Amerikaanse steun werden de kaarten tijdens de Jom Kipoer oorlog opnieuw geschud in het voordeel van Israël. Binnen een tijdspan van dagen wist de IDF de Arabische troepen buiten de ‘eigen’ grenzen te dringen, en boekte zelfs vorderingen op Arabisch grondgebied. De rollen waren omgedraaid en nu was het de beurt aan Brezjnev om Kissinger in Moskou uit te nodigen om te onderhandelen over een staakt-het-vuren. Op 22 oktober zou een staakt-het-vuren door VN resolutie 338 tot stand komen, echter de gevechten waren hiermee nog niet afgelopen. In de nacht van 22 op 23 oktober zette de IDF de aanval ten westen van het kanaal voort, waardoor Sadats leger in de Sinaï werd ingesloten.[159] De onevenredige vergelding werd gerechtvaardigd door de claim dat Egypte de resolutie geschonden had. Waar of niet waar, Washington stond de vijandelijkheden van Israël stilzwijgend toe, tot grote woede van Secretaris-generaal van de communistische partij, Leonid Brezjnev. Evenals tijdens de 6-daagse oorlog zou een bericht vanuit het Kremlin, nu van Brezjnev aan Kissinger, een doorslag geven in het conflict. Brezjnev liet Kissinger weten dat Moskou in zou grijpen in het geval dat Washington haar bondgenoot niet tot gehoorzaamheid kon brengen. Als gevolg hierop werd door Kissinger de militaire staat van paraatheid DEFCON 3 uitgeroepen. Dit impliceerde dat wereldwijd 2 miljoen Amerikaanse soldaten uitgezonden konden worden naar het Midden Oosten.[160] Of deze beslissing werd gemaakt om Brezjnev te beangstigen, zoals Nixon dit ook deed in Vietnam door zijn ‘Madman’ aanpak, of slechts uit pure angst is moeilijk te zeggen. Kissinger verklaarde hierover in een persconferentie op 25 oktober dat ‘’the president had no other option as a responsible national leader.‘’[161] Hoe dan ook, het gevolg was dat Moskou zich terugtrok. Egypte en Syrië waren klaarblijkelijk een escalatie van de Koude Oorlog niet waard. Feitelijk stopten de gevechten op 26
oktober en kon ruimte gemaakt worden voor vredesonderhandelingen.
Tijdens Nixons presidentschap was in het Witte Huis een gedachtepatroon ontstaan waarin Israël de politiestaat van het Midden Oosten moest gaan worden. Stabiliteit in de regio kon bewerkstelligd worden door Israël een militair overwicht te geven ten opzichte van haar Arabische buurlanden, in welke coalitie zij dan ook optraden. Gedurende de Nixon-Kissinger jaren is dan ook een trend te zien waarin Israël in steeds grotere mate financieel, militair en diplomatiek gesteund werd. Alhoewel de zienswijze door de staatsdepartementen werd gezien als te riskant, hadden Nixon en Kissinger de laatste hand in de uitvoering van het buitenlandse beleid. Een verschuiving is daarom te zien in een strategie van evenhandedness, in meer of mindere mate van Truman tot Johnson, naar een strategie van een Israel-first policy onder Nixon. Deze president dacht dan ook niet in regionale termen, maar zag het Midden Oosten, net als Zuidoost Azië, als een deelaspect
van de globale Koude Oorlog.
In tegenstelling tot Johnson werd door Nixon geen enkel werk gemaakt de strijdende partijen aan de onderhandelingstafel te krijgen. Het was eerder Nixon die onderhan-delingen tegenhield om zo een territoriale status quo te kunnen handhaven. Daarnaast werd door Nixons voorgangers nog getracht de wapenwedloop in de regio te minimaliseren, maar onder Nixon is een explosie in militaire uitgaven aan Israël te zien.
De Jom Kipoer oorlog maakte een einde aan de hypothese van het Nixon-Kissinger beleid dat: een militair superieur Israël niet aangevallen zou worden door haar Arabische buurlanden en dat een territoriale status quo oneindig in Israëls voordeel behouden kon
worden.[162]
Tot slot was de politieke verhouding tussen Nixon en Kissinger is merkwaardig te noemen. Kissinger was als staatssecretaris een verlengstuk van de president en sprak vaak uit naam van de president. Het vreemde is dat Kissinger zo veel vrijheid kreeg, dat Nixon vaak niet eens geraadpleegd werd bij belangrijke beslissingen. Voor een groot gedeelte was het dan ook, vooral vanaf 1972, Kissinger die doorbraken in onderhan-delingen wist af te dwingen terwijl Nixon zich afzijdig hield. Vooral aan het einde van Nixons presidentschap, toen de president zich in de Watergate affaire bevond, was Kissinger de uitvoerende diplomaat.[163] Het was dan ook Henry Kissinger die na de oktoberoorlog zijn stempel drukte op de Midden Oosten politiek en zijn ‘shuttle
diplomacy’ introduceerde.
Conclusie
De staat Israël werd gesticht in mei 1948. Ondanks de grote rol in de creatie van Israël, en in tegenstelling tot wat velen denken, werd de prille staat pas aan het einde van de jaren ’60 door de VS omarmd als strategische bondgenoot. Trumans steun aan de Staat Israël was niet geïnspireerd door het verlangen om een pro-Amerikaans platform te vestigen in het Midden Oosten. Het was eerder een voorbeeld van een PR stunt voor de president tijdens de verkiezingscampagne. Truman zag zich tijdens zijn presidentschap dan ook gesteund door Joodse en Zionistische groeperingen die hem zowel financieel als politiek steunden. Deze groepen waren in de jaren ’40 nog klein en ongecoördineerd,
maar hun steun kon van doorslaggevend effect zijn.
Tijdens zijn presidentschap maakte Truman nauwelijks werk van het opzetten van een gestructureerde Midden Oosten politiek. Voor een groot gedeelte hield hij vast aan de Britse erfenis die een politiek van gelijke behandeling van de landen in de regio voorstond. Het concept van evenhandedness was echter moeilijk te verdedigen nu de VS actief had bemiddeld in de totstandkoming van een Joodse staat in wat voorheen Arabisch Palestijns grondgebied was. Dit gevaar werd benadrukt binnen de regering door de staatsdepartementen die voorzagen dat steun aan Israël ten kosten zou gaan van de band met de olieproducerende Arabische landen. In het grotere beeld van de Koude Oorlog zou dit betekenen dat de Sovjet Unie haar patroonschap kon opleggen en de
oliebronnen kon monopoliseren.
De frictie tussen Joden en Arabieren die voor mei 1948 bestond, werd door de opdeling uitgebreid. De stichting van de Joodse staat zou daarom het startsein zijn voor een veelvoud aan Israëlisch-Arabische conflicten en tevens een strijdtoneel worden voor het
conflict tussen Oost en West.
Ten tijde van de Suez crisis hadden de Amerikaans-Arabische banden op een historisch dieptepunt bereikt. Egypte, het politieke en demografische meest belangrijke land in de regio, had zich afgewend van de VS en viel nu onder de hoede van de SU. Toch was het voor president Eisenhower geen optie om de diplomatieke relatie met het Arabische blok te verbreken. In 1956 werd Israël niet gezien als een mogelijke strategische partner in het Midden Oosten, dus de enige optie om invloed te behouden in de regio (en de toevoer van olie te behouden) was het aanhalen van de banden met het Arabische blok, en Egypte vooraan. Eisenhower was ervan overtuigd dat juist de band met Israël ertoe had geleid dat Moskou toenadering had kunnen zoeken met het Arabische blok. In dit perspectief was Israël verre van een strategische bondgenoot en werd eerder gezien als een obstakel voor
de strategie om het communisme in te perken.
Gedurende de late jaren ’50 en begin jaren ’60 bleef de wens om Israël op een afstand te houden bestaan. Echter, de situatie in het Midden Oosten was aan het veranderen. Frankrijk en Engeland, de traditionele protagonisten van Israël, hadden gaandeweg hun diplomatieke, economische en militaire steun aan Tel Aviv afgebouwd. Ondertussen was de Russische steun aan het Arabische blok aan het groeien. Vooralsnog bleef Eisenhower, nu geheel in overeenstemming met de staatsdepartementen, van mening dat een strategie van evenhandedness gevoerd moest worden. Het voortbestaan van Israël was niet in gevaar dus directe steun was niet noodzakelijk. De relatieve veiligheid van Israël zorgde er zodoende voor dat de invloed van pro-Israël groepen op het buitenlandse beleid in de VS beknot werd. Dit maakte Eisenhower in grote mate minder afhankelijk van Joodse druk (dat zich aan het organiseren was), waardoor hem de ruimte geboden werd de zaak
Israël kritisch te bekijken.
De intensivering van wapenleveranties vanuit de Sovjet Unie aan het Arabische blok in de jaren ’60 maakte het vertrouwen in het voortbestaan van Israël problematischer. Door politiek manoeuvreren en druk vanuit de groeiende Joodse Lobby wist Israël al onder president Kennedy militaire leveranties van de VS los te krijgen. Onder president Johnson werd steeds frequenter, en in grotere hoeveelheden, militair materieel aan Israël verkocht, tot grote spijt van de Arabisten binnen de staatsdepartementen. Hoewel allebei deze presidenten de Joden in Israël inderdaad positief gezind waren, was dit niet de reden voor de wapenleveranties. De leveranties waren eerder bedoeld om Israël te temperen, het was absoluut niet de bedoeling de kleine Zionistische staat een bepalend overwicht te
geven in de regio.
Toch zouden de ontwikkelingen in juni 1967 leiden tot een radicale verandering van het paradigma. De snelle en beslissende overwinning die de IDF wist te behalen tijdens de 6-daagse oorlog genereerde het geloof dat het Israëlische leger superieur was in de regio. Deze ervaring leerde dat het numeriek superieur Arabische blok niet de sleutel was voor Amerikaanse hegemonie in het Midden Oosten. Daarnaast waren de politieke betrekkingen tussen Washington en de Arabische landen sowieso al voor een groot gedeelte verwaterd. De presidentschappen van Kennedy en Johnson vormen een transitieperiode tussen de oorspronkelijke Britse strategie van evenhandedness en een
Israëlicentrische strategie, die zich zou ontwikkelen onder Nixon.
Ondanks Nixons minachtende houding ten opzichte van Joden zou zijn bewind de overgang markeren naar een Israel-first policy. Nixon zag Israël, net als Zuid-Vietnam, als een strijdtoneel van de Koude Oorlog. Van hieruit kon de gehele regio gedicteerd worden zolang Israël een militair overwicht had ten opzichte van haar Arabische buurlanden. Nixon interesseerde zich niet meer voor het regionale aspect, de situatie in de individuele landen, maar keek slechts nog naar de machtsbalans tussen Oost en West. Dat Israël militair niet superieur was bleek tijdens de Jom Kipoer oorlog in 1973. Het land was aanvankelijk aan de verliezende hand. Tegen elk advies van de staatsdepartementen in werd besloten Israël te overladen met financiële en militaire steun. Om de machtbalans in de Koude Oorlog naar de VS te trekken werd Israël zodoende het militaire arsenaal
van de VS in het Midden Oosten.
In dit werkstuk heb ik aangegeven dat de oorsprong van de relatie tussen Amerika en Israël tot stand is gekomen door presidentieel opportunisme van één enkele Amerikaanse president. Hoewel de nationale politiek een belangrijke drijfveer was voor Truman om de staat Israël te erkennen was dit uiteraard niet de drijfveer voor de normale man. Het besef van de Holocaust had weldegelijk de vraag naar een Joods thuisland doen versterken. Daarnaast heerste er onder het Amerikaanse volk, en dit geldt ook voor presidenten, dat zowel Amerika als de Joodse natie een gelijke geschiedenis en gelijke waarden deelden.
Tot het presidentschap van Johnson zou de rol van Israël voor de stabiliteit van het Midden Oosten geen rol spelen. Sterker nog, de diplomatieke band met Israël was eerder een belemmering voor orde in de regio. In het licht van de Koude Oorlog, en het belang van de toevoer van olie, was stabiliteit noodzaak. Om die reden werd door Amerikaanse beleidsmakers gekozen om de landen in de regio gelijk te behandelen. Geen enkel land mocht een overwicht hebben ten opzichte van een ander land, de wapenwedloop diende geminimaliseerd te worden en de invloed van de SU moest uitgebannen worden. Sterke
banden met de Arabische landen, en voornamelijk Egypte, waren de sleutel tot succes.
In de periode van Truman tot Nixon, ofwel van 1945-1974, is een trend te zien in de verandering van evenhandedness naar een Israel-first policy. De Britse erfenis van gelijke behandeling heeft zich grofweg tot 1967 kunnen handhaven. In ieder geval tot aan de Suez crisis was de invloed van Frankrijk en Engeland nog groot in de regio. Eisenhowers presidentschap kenmerkte zich in de jaren ‘50 dan ook nog door het uitgesproken beleid van evenhandedness in de regio. Wat hieraan opvalt, is dat er sprake was van een
duidelijke symbiose tussen het Witte Huis en de staatsdepartementen.
Tijdens de presidentschappen van Truman, Johnson en Nixon is de nauwe samenwerking tussen de president en zijn staatssecretarissen veel minder zichtbaar. Over het algemeen waren de departementen van Buitenlandse Zaken en Defensie zich in grote mate meer bewust van de eigenaardigheid van de situaties in de afzonderlijke Arabische landen. Het Midden Oosten beleid kon, volgens veel van deze ambtenaren, niet als één geheel gezien worden, maar moest op afzonderlijke situaties afgestemd worden. Excessieve steun aan één land zou beslist leiden tot protest en frustratie van haar buurlanden. Om die reden moest elk land gelijk behandelt worden en was buitensporige steun aan Israël verkeerd.
Dit advies is, zo is te lezen in het stuk, meerdere malen in de wind geslagen door
Amerikaanse presidenten.
Onder Truman werden de Joden voorgetrokken omdat zij allereerst een eigen grondgebied toebedeeld kregen terwijl dit tot dan toe Palestijns grondgebied was. Vervolgens werd door de prille Joodse Staat een expansieoorlog gevoerd tegen deze al gefrustreerde Arabieren. De volgende stap is dat zowel Amerika als de VN nooit daadkrachtig genoeg zijn geweest, of nooit hebben willen zijn, om de Israëlische expansie de kop in te drukken. Volgens veel Arabieren en Islamieten bestond er dan ook
in de regio geen rechtvaardigheid.
Het gemis aan rechtvaardigheid in het Midden Oosten had twee belangrijke gevolgen. Allereerst had de Arabische frustratie tot gevolg dat een radicaal Arabisch nationalisme ontstond. Omdat de VS de grootste voorvechter bleef voor Israël, en zich vanaf de jaren ’60 langzamerhand van haar Arabische bondgenoten distantieerde, richtte de frustratie zich automatisch ook op de Verenigde Staten. Zeker met de anti-imperialistische en Arabisch nationalistische Nasser aan het roer in Egypte vanaf 1956 groeide de afkeer voor Israël en Amerika onder de Arabische bevolking. Het is dientengevolge niet vreemd dat een breed gedragen antiamerikanisme zich vanaf de
jaren ’60 diep heeft kunnen wortelen in de Arabische wereld.
De consequentie van antiamerikanisme in de regio gedurende de Koude Oorlog was dat de Sovjet Unie een patroonrol kon gaan vervullen voor de Arabische landen. De VS dreigde in het Midden Oosten niet alleen haar Arabische bondgenoten te verliezen, maar liep ook het risico op het verspelen van haar status in de Koude Oorlog en dus in de wereld. In de Jom Kipoer oorlog bleek zelfs dat Amerika’s laatste bondgenoot in het Midden Oosten ook niet was opgewassen tegen het Arabische blok. Zonder Amerikaanse steun zou ook het laatste bolwerk van westerse invloed verdwijnen uit het Midden Oosten. Nixon zette, voor het behoud van Israël, de steun voort en liet dit expanderen tot buitengewone proporties. Miljarden dollars werden in het land gepompt, als leningen en als giften. De steun aan Israël impliceerde dus vanaf de jaren ’60 niet meer alleen diplomatieke steun, maar was ook stevig gefundeerd op economische en militaire
hulpverlening.
Om antwoord te geven op de vraag of de focus op Israël voor stabiliteit in het Midden Oosten heeft kunnen zorgen is naar mijn mening een simpel eenduidig antwoord te geven. Nee, de Israëlicentrische strategie heeft geen orde kunnen scheppen in de regio. Al bij de erkenning van de Staat Israël werd kwaad bloed gezet bij de Arabische bevolking. Honderdduizenden Palestijnen werden in een oogwenk gedwongen tot emigratie uit hun geboorteland. Om de situatie nog eens te verergeren namen de Joden geen genoegen met het grondgebied wat geschonken was door de VN en de internationale bevolking. Dit heeft ervoor gezorgd dat niet alleen Palestijns grondgebied onder Joodse invloed kwam, ook Jordanië, Syrië en Egypte raakte door de Joodse expansiezucht geografisch
belangrijke gebieden kwijt.
Truman schrijft in zijn dagboek, zelfs voor de erkenning van Israël, al dat Joden geen proportie kennen en erg zelfzuchtig zijn (zie p. 16). Het vooroordeel van het Joodse inhalig karakter zou nog geen jaar later onderschreven worden. Uiteraard wil ik geen waardeoordeel vellen, aangezien er anno 2011 nog altijd een taboe heerst op antisemitische uitspraken, maar Truman zou in deze dus gelijk krijgen. Niet alleen tijdens het eerste Arabisch-Israëlische conflict in mei 1948 zou Israël zich 21% meer gebied toe eigenen dan was vastgesteld in de opdelingresolutie. Ook in de volgende drie wapen-wisselingen (Suez crisis, 6-daagse oorlog en de Jom Kipoeroorlog) zou Israël het initiatief nemen en\of de VN resoluties schenden om meer gebied te kunnen confisqueren.
Uit het voorgaande kan opgemaakt worden dat Israël voor de Amerikaanse positie in het Midden Oosten eerder een ‘liability’ is dan een ‘asset’, eerder een blok aan het been dan een strategisch nut. Het Amerikaanse patroonschap over Israël leidde tot de reductie van de invloed op de Arabische landen en maakte daardoor plaats voor Sovjet pretenties in de
regio.
In hoofdstuk 1 werd de economische waarde van het Midden Oosten aangehaald. Na de Tweede Wereldoorlog was de vraag naar olie voor de geïndustrialiseerde landen in het Westen toegenomen. Het bewerkstelligen van regionale orde had dan ook als doel om de toevoer van olie naar het Westen veilig te stellen. Tot 1973 werd deze doelstelling door de VS gehaald. Echter tijdens de Jom Kipoeroorlog werd door de OAPEC landen een embargo opgeworpen en werd de olietoevoer naar Israël en haar westerse bondgenoten stilgelegd. Het embargo leidde in de westerse wereld tot de eerste oliecrisis, een situatie
die zich in 1979 nog eens zou herhalen.
Het bovenstaande doet erop neerkomen dat de relatie tussen Amerika en Israël voor de VS desastreuze gevolgen had. Van stabiliteit in het Midden Oosten was geen sprake, de invloed van de SU vergrootte en Amerika kreeg te kampen met zware economische crises. Israël daarentegen, was een rijzende ster in het Midden Oosten. Het Joodse volk had een thuishaven gekregen en kon zich door de Amerikaanse miljardensteun economisch en
militair ontwikkelen als een dwerg op de schouder van een reus.
Wat valt er tot slot te zeggen over de houdbaarheid van de regionalistische en de globalistische visie in de algemene discussie? De ervaring heeft geleerd dat het Midden Oosten te complex is om een globalistische realpolitik te voeren. De Koude Oorlog is uiteindelijk in het voordeel beslecht van de VS, maar gesteld kan worden dat de globalistische strategie in het Midden Oosten hier niet de oorzaak voor is geweest. Achteraf gezien kan men stellen dat de regionale evenhandedness strategie de gunstigste
uitkomst bood. Ook vandaag de dag is de rol van de VS in het Midden Oosten duidelijk aanwezig. Het gevaar is alleen, dat juist door de Amerikaanse tentakels, werkelijke orde
en vrede niet verkregen kan worden. Het werkt averechts en voedt radicaal nationalisme.
Noten
[1]Inleiding
M. Cox en D. Stokes, ‘US Foreign Policy’, (Oxford University Press, 2008), p. 216.
[2] A. Schlaim, ‘War and Peace in the Middle East; a concise history’, (Penguin Books USA Inc., 1995) p. 39
Hoofdstuk 1
[3] M.G. Bard, en D. Pipes, ‘Middle East Quarterly’, (Juni 1997), te vinden op:
[4] Artikel Bard en Pipes
[5] T. Dodge, ‘US Foreign Policy in the Middle East’ in: Cox & Stokes, ‘US Foreign Policy’, p.226-227
[6] Rudyard Kipling: ‘the white man’s burden’
[7] Dodge, p.219-221
[8] Genesis 15, vers 18: ‘’Die dag sloot de HEER een verbond met Abram. ‘Dit land,’ zei hij, ‘geef ik aan jouw nakomelingen, van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat.’
[9] Dodge, p.226-227
[10] P. Novick, ‘The Holocaust in American Life’, (Houghton Mifflin Harcourt, 2000), p.
[11] American Israel Public Affairs Committee. die lobbyt bij het en de Amerikaanse met als doel een nauwe . De organisatie beschrijft zichzelf als 'Amerika's Pro- Lobby' en omvat een groot aantal leden van zowel als niet-Joodse achtergrond uit alle politieke stromingen.
[12] Dodge, p.226-227
[13] R.J. Lieber, ‘U.S.-Israeli Relations Since 1948’, p.15, in: Middle East Review of International Affairs Vol. 2, No. 3 (September 1998)
[14] Dodge, p. 228
[15] Dodge, p. 219-221
[16] Lieber, ‘U.S.-Israeli Relations Since 1948’, p.18
[17]
Hoofdstuk 2
M.C. Bard, ‘Roots of the U.S.-Israel Relationship’, te vinden op:
[18] G.W. Ball & D.B. Ball, ‘The Passionate Attachment; America’s Involvement with Israel, 1947 tot the Present’ (Norton & Company, New York/London, 1992) p.20
[19] Na de Eerste Wereldoorlog had de nieuw opgerichte Volkenbond het mandaat gekregen over verschillende landen in Afrika en het Midden Oosten. Landen als Egypte (Gb), Syrië (Fr), Libanon (Fr), Palestina (Gb), Transjordanië (Gb) werden onder Brits en Frans Mandaat geplaatst. Tussen WO I en 1948 zouden deze landen allemaal hun onafhankelijkheid terugwinnen.
[20] Palestina werd bewoond door ongeveer 1.350.00 Arabieren en 650.000 Joden in november 1947. Ongeveer 94% van het Palestijnse grondgebied was in handen van Arabieren en 6% in handen van Joden.
[21] Ball & Ball, p. 20.Volgens de Gallup Poll aan het begin van 1948 kreeg Truman 44.5% van de stemmen en Dewey 49.5%. Volgens de Roper Poll kreeg Truman 37.1% van de stemmen en Dewey 52.2%.
[22] zi - o` nis – me: oorspronkelijk streven naar het verkrijgen van een door publiekrechtelijke waarborgen verzekerde woonplaats voor het Joodse volk in zijn land van herkomst; thans beweging die zich bezighoudt met de verspreiding van de Hebreeuwse en joodse cultuur en de bevordering van de immigratie in Israël.
[23] Cohen, Michael J., ‘Truman and Israel’, (Berkeley; University of California Press, 1990) p. 115-116
[24] Law of Return 5710-1950. te vinden op:
[25] H.S. Truman, ‘’, (London, 1965), p. 190-192
[26] Truman, ‘’, (London, 1965) p. 136-137
[27] Foreign Relations of the United States, ‘1948, The Near East, South Asia and Africa’, Vol. 2, p. 1709-1730. te vinden op;
[28] Lieber, p. 11
[29] Cohen, p. 279
[30] D. Little, ‘American Orientalism; The United States and the Middle East since 1945’ (University of North Carolina Press 2002) p. 87 en FRUS, 1948, Vol. 2, p. 1006-1007
[31] Cohen, p. 89
[32] J. Snetsinger, ‘Truman, the Jewish Vote, and the Creation of Israel’, (California; Hoover Institution Press, 1974), p. 132
[33] Cohen, p. 7
[34] H.S. Truman, ‘Memoirs’, (1947, 21 juli, Washington), te vinden op:
[35] A. Isseroff, ‘President Harry S. Truman and US support for Israeli statehood’. Te vinden op:
[36] Cohen, p. 276
[37] Novick, p.
[38] Spiegel, Steven. L., ‘the other Arab-Israeli Conflict; Making America’s Middle East Policy, from Truman to Reagan’, (University of Chicago Press, 1985), p. 37
[39] Truman Library, ‘The recognition of the State of Israel’, te vinden op:
[40] C. Herzog, ‘The Arab-Israeli War; War and Peace in the Middle East’, (London : Arms and Armour Press, 1982) p. 16
[41] Truman doctrine: President Truman hield op 12 maart 1947 in het Amerikaans Congres een historische rede waarin hij hulp beloofde aan alle landen die zich door de communistische expansie bedreigd voelden.
[42] Ball & Ball, p. 26
[43] Ball & Ball, p. 37-38
[44] Truman Address in Madison Square Garden, New York, 28 oktober 1948. Public Papers of the President. Te vinden op:
[45] Little, p. 88
[46] Cohen, p. 277
[47]
Hoofdstuk 3
Onbekende auteur, ‘US Presidents on Israel’, te vinden op:
[48] Spiegel, p. 50-51
[49] Ibidem, p. 51-52
[50] Ibidem, p. 56
[51] Ibidem p. 57
[52] I. Alteras, ‘Eisenhower and Israel: U.S.-Israeli Relations 1953-1960’ (Gainesville; University Press of Florida, 1993) p. 92 te vinden op;
[53] Little, ‘American Orientalism’, p. 89
[54] Ibidem, p. 90
[55] De Northern Tier (Noordelijk grensgewest) is een verbond van Arabische landen die direct grenzen aan de Sovjet Unie. De oorspronkelijke leden waren Griekenland, Iran en Turkije. Dit anti communistische verbond werd onder president Truman vanaf 1946 opgezet als grens tussen de Sovjet Unie en de Arabische wereld.
[56] B. Rubin, ‘America and the Egyptian Revolution; 1950-1957’, in: Political Science Quarterly, Vol. 97, Nummer 1, 1982, p. 80. Te vinden op;
[57] Spiegel, p. 62
[58] H. Lehrman, ‘American Policy and Arab-Israeli peace’, p. 552-553
[59] C. Hackney, ‘Dealing Arms in the Middle East: Part 1; History and strategic considerations’, (1972), p. 7
[60] A.F.K. Organski, ‘The $36 Billion Bargain: Strategy and politics in the U.S. assistance to Israel’, (Columbia University Press New York, 1990), p. 142
[61] Ibidem
[62] Ibidem, p. 257
[63] Spiegel, p.62
[64] Ibidem, p. 65
[65] Rubin, p. 84
[66] Spiegel, p, 66
[67] In 1956 telde Egypte 23 miljoen inwoners tegenover 2 miljoen inwoners in Israël. Jordanië: 1.5 mln, Syrië: 4 mln. Bron:
[68] Ibidem, p. 66-67
[69] Ibidem, p. 70-71
[70] Congres tussen Groot-Brittannië, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland, Rusland en Turkije voor de onderhandeling van vrije vaart door het Suez kanaal. Concrete implicatie te vinden op:
[71] Spiegel, p.72
[72] C.C. Kingseed, ‘Eisenhower and the Suez crisis of 1956’, (Louisiana State University Press, 1995), p. 88
[73] Ball & Ball, ‘The Passionate Attachment’, p. 47
[74] D. Neff, ‘Warriors at Suez’, (New York, 1983), p. 365
[75] Spiegel, p. 76
[76] Ibidem
[77] Premier Ben-Gurion van Israël gaf opdracht tot terugtrekken. De Israëlische diplomaat Abba Eban pleitte voor een conditionele terugtrekking. Volledige terugtrekken zou volgen ‘when satisfactory arrangements are made with the international force’.
[78] Foreign Relations of the United States, 1956, p. 1063 Eisenhower in een telegram aan premier Ben-Gurion van Israël. Te vinden op:
[79] Spiegel, p. 77
[80] Kingseed, p. 151-152
[81] Review door Pipes, in: ‘Middle East Quarterly’, (juni 1994) op het boek van Alteras, ‘Eisenhower and Israel: U.S.-Israeli Relations’. Te vinden op;
[82] J.J. Mearsheimer, en S.M. Walt, ‘The Israel Lobby and US Foreign Policy’, (New York, 2007), p. 14-16
[83] P. Grose, ‘Israel in the Mind of America’, (New York, 1983), p. 190
[84]
Hoofdstuk 4
Onbekende auteur, ‘US Presidents on Israel’, te vinden op:
[85] Mearsheimer & Walt, p. 18-19
[86] Organski, p. 262
[87] Spiegel, p. 124
[88] M. Oren, ‘Six Days of War: June 1967 and the Making of the Modern Middle East’ (New York: Presidio Press, 2002), p. 26, 50
[89] Foreign Relations of the United States, Summary Notes of the 544th Meeting of the National Security Council, (Washington, 1 februari 1965), volume 18, document 130
[90] FRUS, Memorandum Komer to Johnson, (Washington 6 februari 1965), volume 18, document 138
[91] FRUS, Telegram from the Department of State [Ball] to the Embassy in Israel, (Washington, 1 februari 1965), volume 18, document 131
[92] FRUS, volume 18, document 182
[93] Spiegel, p. 134
[94]S.E. Markey, ‘The US-Israeli Partnership & America’s Search for Strategy in the Middle East, 1945-1974’, (University of Birmingham, 2007), p. 15
[95] Spiegel, p. 135
[96] Genaamd ‘Operation Schredder’
[97] Oren, p. 33-34
[98] “Resolution 228” te vinden op:
[99] FRUS Volume 18, document 373
[100] Lyndon Baines Johnson Presidential Library (Austin, Texas) National Security File, Box 145, Israel – Israeli Aid, mei 1967
[101] FRUS, Volume 19, document 6
[102] Spiegel p. 137
[103] FRUS, Telegram from the Department of State to the Embassy in Israel, (Washington, 17 mei 1967) volume 19, document 8
[104] Ball&Ball, p. 54
[105] FRUS, volume 19, document 77
[106] FRUS, volume 19, document 144
[107] FRUS, volume 19, document 150
[108] Spiegel p. 50
[109] Markey, p. 17
[110] FRUS, volume 19, document 243
[111] E. Tivnan, ‘the Lobby; Jewish Political Power and American Foreign Policy’, (Simon & Schuster, 1987), p. 63-64
[112] FRUS, volume 19, document 175
[113] FRUS, volume 19, document 165 en 225
[114] De betreffende landen zijn: Egypte, Syrië, Irak, Koeweit en Algerije
[115] Spiegel, p.154-155
[116] Spiegel, p.160
[117]
Hoofdstuk 5
Onbekende auteur, ‘US Presidents on Israel’, te vinden op:
[118] Rubin, B., ‘U.S. Policy and the October War’ in: Middle East Reasearch and Information Project (MERIP), december 1973, nummer 23, p 3, te vinden op: )
[119] Ball & Ball, p. 68-69
[120] Markey, p. 26
[121] R.M. Nixon, ‘RN: The Memoirs of Richard Nixon’, (New York, 1978), p. 345
[122] H. Kissinger, ‘The White House Years, (London 1979), p. 348
[123] Shlaim, p. 46
[124] W.B. Quandt, ‘Peace Process; American Diplomacy and the Arab-Israeli Conflict since 1967’, (Washington 2001), p. 61
[125] Genaamd: War of Attrition
[126] Kissinger, p. 572).
[127] Markey, p. 29
[128] A.M. Garfinkle, ‘US decision making in the Jordan crisis; Correcting the Record’ in: Political Science Quarterly, volume 100, nummer 1 (1985), p.121. te vinden op:
[129] Shlaim, p. 46
[130] Garfinkle, p. 121
[131] E. Ahmad, ‘Israel and US: Toward a New Pact’, in: Pakistan Forum, volume 1, nummer 2 (dec. 1970- jan. 1971), p. 8. te vinden op:
[132] Spiegel, p. 172
[133] Markey, p. 40
[134] Gilbao, Eytan, ‘American Public opinion Toward Israel and the Arab-Israeli Conflict’, (Lexington, Mass 1987), p. 302
[135] Ahmad, p. 8
[136] Quandt p. 104
[137] Spiegel, p. 168 of Ball & Ball, p. 67 of Kissinger, p. 559 en 564
[138] Artikel Washington Post, ‘New Tapes Reveal Depth of Nixon’s Anti-Semitism’, (6 oktober 1999), te vinden op:
[139] Quandt, p.61
[140] Markey, p. 45
[141] B. Rubin, ‘US policy; January-October 1973’, in: Journal of Palestine Studies, volume 3, Nummer 2, (1974), p. 102. te vinden op:
[142] Rubin, ‘US Policy and the October War’, p. 7
[143] Rubin, ‘US policy; January-October 1973’, p. 104
[144] E. Stephens, ‘US Policy Toward Israel; The Role of Policital Culture in Defining the Special Relationship’, (Sussex Academy Press, 2006), p. 142
[145] Rubin, ‘US policy; January-October 1973’, p. 107
[146] Libanon zou echter niet meevechten in de strijd met Israël. De reden hiervoor is dat Libanon in haar grondwet, opgesteld na de onafhankelijk in 1943, heeft opgenomen dat het neutraal zou blijven bij een eventueel Arabisch conflict. Ondanks haar ligging tegen Israël en Syrië aan zou het zich niet mengen in de strijd.
[147] Markey, p. 46
[148] Quandt, p. 96
[149] Markey. p.51
[150] (15.7 mln), (10.4 mln.), (8.9 mln), (22.4 mln), (16.2 mln), (6.8 mln), Pakistan (66.2 mln), (15 mln), Oeganda (10.8 mln.), Cuba (9 mln) en (5.4 mln) stuurden ook soldaten, tanks en/of gevechtsvliegtuigen naar de strijd. De bovenstaande cijfers zijn de bevolkingsaantallen van de betreffende landen in het jaar 1973. samen met de getallen uit voetnoot 34 gaat het om een Israëlische bevolking van 3.3 miljoen inwoners tegen een totaal van ruim 229 miljoen vijanden van Israël. Bron:
[151] Egypte telde in 1973 35.6 miljoen inwoners, Syrië 6.9 mln, Israël: 3.3 mln. Bron:
[152] Rubin, ‘US policy; January-October 1973’ p. 109
[153] Quandt, p. 116,117
[154] Nixon, p. 924
[155] Ibid., p. 927
[156] Ibid., p. 927-928
[157] Organization of Arab Petroleum Exporting Countries: Abu Dhabi, Libië, Saoedi-Arabië, Algerije en Koeweit
[158] Nixon, p. 931
[159] Quandt, p. 120
[160] Rubin, ‘US policy; January-October 1973’, p. 112
[161] Nixon, p. 940
[162] Shlaim, p. 48
[163] Quandt, p. 128
Bronnenlijst
Literatuur:
Alteras, Isaac., ‘Eisenhower and Israel: U.S.-Israeli Relations 1953-1960’ (Gainesville; University Press of Florida, 1993)
Ball, George W. & Ball, Douglas B., ‘The Passionate Attachment; America’s Involvement with Israel, 1947 tot the Present’ (Norton & Company, New York/London, 1992)
Cohen, Michael J., ‘Truman and Israel’, (Berkeley; University of California Press, 1990)
Cox, M., en Stokes, D., ‘US Foreign Policy’, (Oxford University Press, 2008)
Dodge, T. ‘US Foreign Policy in the Middle East’ in: Cox & Stokes, ‘US Foreign Policy’
Gilbao, Eytan, ‘American Public opinion Toward Israel and the Arab-Israeli Conflict’, (Lexington, Mass 1987),
Grose, Peter, ‘Israel in the Mind of America’, (New York, 1983),
Herzog, Chaim., ‘The Arab-Israeli War; War and Peace in the Middle East’, (London : Arms and Armour Press, 1982)
Kingseed, Cole.C., ‘Eisenhower and the Suez crisis of 1956’, (Louisiana State University Press, 1995)
Kissinger, Henry, ‘The White House Years, (London 1979)
Lehrman, H., ‘American Policy and Arab-Israeli peace’
Little, Douglas., ‘American Orientalism; The United States and the Middle East since 1945’, (University of North Carolina Press 2002)
Markey, Steven E., ‘The US-Israeli Partnership & America’s Search for Strategy in the Middle East, 1945-1974’, (University of Birmingham, 2007)
Mearsheimer, John, J., en Walt, Stephen, M., ‘The Israel Lobby and US Foreign Policy’, (New York, 2007),
Neff, Donald, ‘Warriors at Suez’, (New York, 1983)
Nixon, Richard M., ‘RN: The Memoirs of Richard Nixon’, (New York, 1978)
Novick, Peter., ‘The Holocaust in American Life’, ( )
Oren, Michael, ‘Six Days of War: June 1967 and the Making of the Modern Middle East’ (New York: Presidio Press, 2002)
Organski, Abramo, F. K., ‘The $36 Billion Bargain: Strategy and politics in the U.S. assistance to Israel’, (Columbia University Press New York, 1990)
Quandt, William B., ‘Peace Process; American Diplomacy and the Arab-Israeli Conflict since 1967’, (Washington 2001)
Hackney, Cathy, ‘Dealing Arms in the Middle East: Part 1; History and strategic considerations’, (1972), p. 7
Tivnan, Edward, ‘the Lobby; Jewish Political Power and American Foreign Policy’, (Simon & Schuster, 1987)
Truman, Harry, S., ‘’, (London, 1965)
Schlaim A., ‘War and Peace in the Middle East; a concise history’, (Penguin Books USA Inc., 1995)
Snetsinger, John, ‘Truman, the Jewish Vote, and the Creation of Israel’, (California; Hoover Institution Press, 1974)
Spiegel, Steven. L., ‘the other Arab-Israeli Conflict; Making America’s Middle East Policy, from Truman to Reagan’, (University of Chicago Press, 1985)
Stephens, Elizabeth, ‘US Policy Toward Israel; The Role of Policital Culture in Defining the Special Relationship’, (Sussex Academy Press, 2006)
Artikelen:
Ahmad, Eqbal, ‘Israel and US: Toward a New Pact’, in: Pakistan Forum, volume 1, nummer 2 (dec. 1970- jan. 1971), p. 8
Bard, Mitchell G., en Pipes, Daniel, ‘Middle East Quarterly’, (Juni 1997)
Bard, Mitchell, G., ‘Roots of the U.S.-Israel Relationship’
Foreign Relations of the United States (FRUS)
Garfinkle, Adam M., ‘US decision making in the Jordan crisis; Correcting the Record’ in: Political Science Quarterly, volume 100, nummer 1 (1985), p.121
Isseroff, Ami., ‘President Harry S. Truman and US support for Israeli statehood’
Lieber, Robert J., ‘U.S.-Israeli Relations Since 1948’, p.15, in: Middle East Review of International Affairs
Lyndon Baines Johnson Presidential Library (Austin, Texas) National Security File, Box 145, Israel – Israeli Aid, mei 1967
Onbekende auteur, ‘US Presidents on Israel’
Pipes, Daniel. in: ‘Middle East Quarterly’, (juni 1994) review op het boek van Alteras, ‘Eisenhower and Israel: U.S.-Israeli Relations’
Rubin, Barry., ‘America and the Egyptian Revolution; 1950-1957’, in: Political Science Quarterly, Vol. 97, Nummer 1, 1982, p. 80
Rubin, B., ‘U.S. Policy and the October War’ in: Middle East Reasearch and Information Project (MERIP), december 1973, nummer 23, p 3
)
Rubin, Barry, ‘US policy; January-October 1973’, in: Journal of Palestine Studies, volume 3, Nummer 2, (1974), p. 102
Truman Address in Madison Square Garden, (New York, 28 oktober 1948), Public Papers of the President
Truman Library, ‘The recognition of the State of Israel’
Truman, Harry S., Dagboek (1947, 21 juli, Washington)
Washington Post, ‘New Tapes Reveal Depth of Nixon’s Anti-Semitism’, (6 oktober 1999)
Internet:
Wet en regelgeving:
Law of Return 5710-1950
UN Resolution 228
Tabellen:
Tabel 1: Organski, Abramo, F. K., ‘The $36 Billion Bargain: Strategy and politics in the U.S. assistance to Israel’, (Columbia University Press New York, 1990)