Thema 2: De celstofwisseling, de chemische samenstelling van levende wezens.
De samenstelling van levende organismen is totaal verschillend van de samenstelling van de aarde.
De voedingsmiddelen tabel:
Energierijk voedsel: boter, banaan, vlees, wit brood, kaas
Eiwitrijk voedsel: vlees brood, melkproducten
Vetrijk voedsel: boter, kaas, margarine, vlees
Vitaminerijk voedsel: groenten en fruit,vlees
Waterrijk voedsel: groenten en fruit
Het water % bij organismen kan afhankelijk zijn van:
- soort organisme
- geslacht
- leeftijd: hoe ouder hoe minder
- verschilt naargelang het orgaan
Functies van water bij levende wezens:
- regelen lichaamstemperatuur
- oplosmiddel van alle belangrijke stoffen in ons lichaam
- basisgrondstof bij de fotosynthese
Er zijn voortdurend uitwisselingen van water tussen:
-
weefselcellen➔weefselvloeistof
-
weefselvloeistof ➔ bloedplasma
-
bloedplasma➔maag en darm kanaal
-
bloedplasma➔water in de lichaamsholten
Het water verlaat het lichaam langs:
- maag en darmkanaal
- nieren
- huid
- longen
Mineralen: stoffen die geen koolstof bevatten
Calciumionen: spelen een rol bij spiercontractie en bloedstremming
Magnesium: bevorderen enzymatische reacties➔ stoffen die reacties sneller of trager laten verlopen
Fosfaat: bouwelement van ATP en DNA
IJzer basis element voor onze rode bloedlichaampjes
Jood: zorgt voor de werking van de schildklierhormonen
Fluor: belangrijk voor het tandglazuur
Sacchariden (suikers) zitten in fruit,groenten,snoep,aardappelen:
Glucose
Enige verschil tussen glucose en fructose is de ligging van de o,oh groepen.
Fructose
Disacchariden: (dubbele suikers)
maltose ➔ glucose + glucose ➔ bv in havermout; veel energie
sacharose ➔ glucose + fructose ➔ zeer zoet, in de keuken gebruikt
lactose ➔ glucose + galactose ➔ zoetstof van melk
Polysaccharide: (meervoudige suikers)
zetmeel: dit is het plantaardig reserve materiaal dat tijdens de fotosynthese gemaakt wordt
Cellulose:
dit zijn vertakte ketens van suiker, ze zijn het belangrijkste bestanddeel van de celwand van de plantaardige cellen
Glycogeen: dit is het reservemateriaal van de dierlijke cel, je vind het terug in de lever en in de spieren
Bouw van een aminozuur:
Bouw van een eiwit:
Belang van eiwitten:
- bouwelement van de cel
- alle enzymen zijn eiwitten, ze regelen alle reacties in de cel
- eiwitten regelen het afweersysteem
Bouw van een vet:
Glycerol + 3 vetzuren
Verzadigde vetzuren: Dit zijn de vetzuren van de vaste vetten, moeilijk afgebroken in de cel.
Onverzadigde vetzuren: Dit zijn de vetzuren van de vloeibare vetten, wij kunnen ze veel makkelijker afbreken tot basiselementen.
Belang van vetten
- ze zijn voor ons een belangrijke reservestof waarmee we energie in ons lichaam kunnen vastleggen
- vetten zijn van belang voor onze isolatie, vermits ze onder de huid opgeslagen worden
___________________________________________________________________
Thema 3: Opbouw - en afbraakprocessen in de cel: Enzymreacties
Enzymen:
Enzymen zijn stoffen die in kleine hoeveelheden aan een reactie moeten toegevoegd worden. Ze nemen niet deel aan de reactie maar versnellen of vertragen ze
Substraatspecificiteit:
- betekenis: een enzym reageert altijd met dezelfde stof
- werking: het substraat moet passen in het enzym
Reactiespecificiteit:
- betekenis: een enzym voert altijd dezelfde reactie uit
- werking: elke stof is gevoelig aan 1 soort reactie
De werking van enzymen is met het sleutel-slotprincipe: een bepaalde stof past perfect in het enzym. Hierdoor zal het reageren volgens de reactie waarin het enzym gespecialiseerd is.
Afbraakstofwisseling, katabolisme:
Het afbraakproces waarbij energierijke verbindingen afgebroken worden tot energiearme elementen en ATP.
De vrijgestelde energie wordt gebruikt voor:
- spierwerking
- lichaamstemperatuur
- vertering met alle chemische reacties
Opbouwstofwisseling of anabolisme:
Het proces waarbij uit eenvoudige elementen celstructuren gemaakt worden, kost energie
Voorbeelden:
- Uit aminozuren vormen we eiwitten die basisstructuren zijn voor onze cellen
- Glucose slaan we op als reservestof in de lever of in de spieren
- Vorming van lichaamseigen vetten uit het voedsel
Thema 4: Celtransportsystemen
Diffusie:
Verschijnsel waarbij opgeloste deeltjes zich verplaatsen van een plaats met hoge concentratie naar een plaats met lege concentratie.
Dynamisch evenwicht:
Verschillende deeltjes blijven bewegen maar de eindsituatie blijft voortdurend hetzelfde.
Diffusie door een permeabel membraan:
Door een permeabel membraan kunnen alle stoffen passeren zodat der gewoon diffusie kan optreden
Dialyse:
Door een semi-permeabel membraan kunnen sommige stoffen door terwijl de grotere stoffen niet kunne passeren
Osmose:
Het verschijnsel waarbij oplosmiddel (meestal water) zich verplaatst door een membraan om de concentratie van de opgeloste deeltjes aan beide kanten gelijk te maken
Actief transport:
Transport van deeltjes van een plaats met lage concentraties naar een plaats men hoge concentraties, dit vergt energie
Thema 5: Opneming van nutriënten en zuurstofgas
Vertering: geheel van chemische reacties waardoor inwerking van enzymen macro moleculen worden afgebroken tot nuttige elementen
Delen die meewerken aan de spijsvertering:
-
mond
- speekselklieren
- keel
- slokdarm
- maag
- alvleesklier
- dikke darm
- dunne darm
- lever
- galkanaal
- galblaas
- blinde darm
- appendix
- anus
Speekselvocht heeft een dubbele functie
- productie van slijm om het voedsel op te lossen
- amylase: afbraak van zetmeel
- lysozyme: doden van bacteriën
De functie van de tong:
- om het eten tussen de kiezen te krijgen om het daar te malen
- het mengen van het voedsel met de speeksel sappen
Waarvoor dienen de amandelen:
Deze bevatten veel witte bloedcellen die al afweersysteem dienen voor het voedsel te controleren op lichaamsvreemde stoffen
Het principe van slokdarm (peristaltische beweging):
opeenvolgende activiteit van de spieren waardoor het voedsel door de slokdarm geduwd wordt
In de maag wordt het voedsel op 2 manieren bewerkt:
- fysisch: het voedsel zal gekneed worden
- chemisch: de maagsappen gaan reageren met het voedsel
Maagsappen bevatten:
- maagzuur: vernietigt het bindweefsel van het voedsel dit is de beschermlaag tegen vertering
- spijsverteringsenzymen: vertering van eiwitten, vetten
- lebferment: zorgt voor de vertering van melkproducten
- de maag bezit geen enzymen om suikers af te breken
De dunne darm
- het eerst deel van de dunne darm, de twaalfvingerige darm
- in de 12-vingerig darm zal het alvleessap en de gal verder inwerken op het
voedsel
Pancreas, alvleesklier: afbraak van zetmeel en vetten, enkele reacties:
-
zetmeel➔ anylose ➔ suiker
-
eiwit ➔ proteinase ➔ aminozuur
-
vet ➔ lipase ➔ glycerol + vetzuren
Eilandjes van Langerhans, produceren insuline:
Afbraak van suikers
Gal:
emulsie van vet en water
In de wand van de dunne darm bevinden zich de darmklieren die darmsappen afscheiden. De enzymen van dit darmsap voltooien de vertering.
- Maltose ====> maltase====> glucose
- Saccharose ====> saccharase ====> glucose + fructose
- Lactose ====> lactase ====> glucose + galactose
- Vet ====> lipase ====> glucose + vetzuren
De dunne darm is aan zijn functie aangepast, hij heeft plooien en hierdoor vergroot de oppervlakte. Bovendien heeft de darmwand talrijke uitstulpingen, de darmvlokken.
Er treed een absorptie op, opname van de basiselementen in het bloed.
De dikke darm
De dikke darm heeft geen verteringsappen, er gebeurt enkel nawerking van de vertering van de dunne darm
De volgende processen treden op:
- Bacteriën verteren de rest van het voedsel
- Het ontwateren van de uitwerpselen (faeces)
De endeldarm is een reservoir voor de faeces.
___________________________________________________________________
Opname van zuurstofgassen in de longen.
Hoe zien de longen eruit?
De longen zij een zeer zwak orgaan, ze worden dan ook ingesloten door de borstkas en de ruggenwervel.
- 1) neusholte
- 2) keelholte
- 3) luchtpijp
- 4) luchtpijptakken
- 5) longkwabben
- 6) bronchiën
- 7) longblaasjes
- 8) longslagaders
- 9) longaders
- partiële spanning
- Bouw van het gaswisselingsoppervlak
- De opname van zuurstof door diffusie
Zuurstof wordt door diffusie via de longblaasjes opgenomen. Het bind met hemoglobine en wordt door het bloed afgevoerd naar de weefsels, Co2 volgt de omgekeerde weg .